Met alle partituren en opnames denken we een aardig beeld te hebben van de muziekgeschiedenis, maar niets is minder waar. De muziek die we kennen uit de voorbijgaande eeuwen is immers louter datgene wat is opgeschreven, vaak gecomponeerd voor hof en kerk. Volksmuziek ontbreekt vrijwel volledig en dat componisten ook actief waren als uitvoerend musicus, vaak improviserend, weten we louter uit geschriften. Het is een gedachte die bij me op kwam bij het lezen van ‘Warum improvisieren wir?’, een kort, maar interessant boekje van de Zwitserse altviolist en improvisator Walter Fähndrich, dat onlangs verscheen bij Wolke Verlag. Fähndrich zoomt in op één aspect van improvisatie: de volledig vrije improvisatie door een groep musici binnen de jazz. Al roert hij wel even aan dat improvisatie natuurlijk een veel breder bereik heeft. Zo vinden we vormen van improvisatie terug in (hedendaags) gecomponeerde muziek, in de experimentele elektronica en vanzelfsprekend binnen gecomponeerde jazz.
De titel van dit boekje is eigenlijk niet geheel accuraat, Fähndrich beantwoordt niet zozeer de vraag waarom we improviseren, maar meer hoe je dat doet, improviseren. Sterker nog, Fähndrich vraagt zich direct in het eerste hoofdstuk al af waarom je het eigenlijk zou moeten willen: “was bewegt nun Menschen dazu, zumal in unsere auf Sicherheit versessenen Zeit, freiwillig zu improvisieren?” Een echt antwoord volgt niet, dat is voor iedere musicus natuurlijk ook verschillend, maar dat improvisatie niet zo maar iets is, maakt Fähndrich hier afdoende duidelijk. En dat is zeker verdienstelijk, aangezien er nogal wat misvattingen over improvisatie bestaan. De schrijver benoemt allereerst tien aspecten van vrije improvisatie die hij in dit boekje verder uitwerkt. Als eerste stelt hij dat improviseren een vorm van communicatie is. Dat is musiceren natuurlijk altijd, maar voor improviseren geldt dat nog veel sterker, aangezien er niets vastligt. Het tweede punt handelt om het continuüm vrijheid versus verantwoordelijkheid. En hier komt direct al één van die vooroordelen van vrije improvisatie aan bod: zo vrij is het allemaal niet. Een goede improvisator geeft zijn medemusici volop de ruimte, dringt zichzelf niet op en werkt primair mee aan het tot stand komen van het totaal, iets waar Fähndrich verderop nog op terug komt. Een musicus moet bereid zijn risico’s te nemen, is het derde punt. Als vierde benoemt hij het feit dat voor goede improvisatie een grondige basiskennis van muziek en instrument van onmisbaar belang is. En ook dit raakt aan een veel gehoord misverstand, als zou het allemaal heel simpel zijn, niets is echter minder waar. Dat soort opmerkingen snijdt net zoveel hout als die gemaakt worden over abstracte schilderkunst: “dat kan mijn kind van drie ook”. Het draait altijd om het totale muziekstuk dat ter plekke wordt gecreëerd, daarin moet iedere musicus zijn weg zoeken, zich kunnen oriënteren, noemt Fähndrich het, zijn vijfde punt. Zijn zesde punt sluit daarbij aan: zorgen dat een ieder tot het einde van het stuk op dezelfde alerte wijze blijft handelen, niets zo erg als een lange improvisatie die aan het einde inzakt. Bij een concert is dat soms mooi te zien als één musicus wil stoppen en de ander nog even door wil. Dat alert blijven handelen wordt moeilijker naarmate de graad van complexiteit hoger is, stelt Fähndrich in het zevende punt.

Als achtste punt roert de schrijver een belangrijk punt aan: het cliché. Iets waar hij ook nog een apart hoofdstuk aan wijdt. Vrije improvisatie is natuurlijk nooit geheel vrij, het maakt allereerst altijd gebruik van noten, maar ook van bepaalde muzikale structuren, verder hebben de instrumenten hun kenmerken en hun beperkingen, hoe zeer sommige musici die grenzen ook weten op te rekken. Dat is allemaal prima, want daardoor is de muziek ook herkenbaar voor ons en kunnen we ervan genieten. Al te herkenbaar werkt echter ook niet, dan denk je als luisteraar: “ah, daar gaan we weer!” En dat is wat Fähndrich bedoelt met clichés. Als negende benoemt hij wat wellicht wel de essentie is van improvisatie: proberen en ontdekken. Vrije improvisatie is zo voor zowel luisteraar als musicus een avontuur. En daarbij niet gericht op een product, zo stelt hij als laatste, iets wat het onderscheidt van een gecomponeerd werk, maar op het proces. Dat wij het nu regelmatig in de vorm van een opname terug kunnen luisteren, waardoor het alsnog een product is geworden, doet daar niets aan af. Als de bovenstaande regels in acht worden genomen, zo stelt Fähndrich, kan er eigenlijk niet zo veel meer fout gaan. Tot slot van zijn betoog gaat de schrijver nog in op de rol van de luisteraar en hoe het proces van luisteren in zijn werk gaat en waar je als luisteraar houvast aan kunt hebben tijdens een improvisatie. Dit om te voorkomen dat het overkomt als één grote chaos, zeker voor de ongeoefende luisteraar is dat geen overbodige luxe. En wat zeker helpt, al besteedt Fähndrich daar geen aandacht aan, is kijken naar een improvisatie. Vaak hoor ik de opmerking van bezoekers dat ze het heel leuk vinden om een concert bij te wonen, maar er geen Cd van behoeven, iets wat ik goed kan begrijpen. Zien hoe de musici met elkaar interacteren en hoe ze de meest wonderbaarlijke geluiden uit hun instrument halen, is vaak al een genot op zich.