In 2014 verscheen de eerste druk van Thea Derks‘ biografie van Reinbert de Leeuw. Ongeautoriseerd want De Leeuw kon met het eindresultaat niet leven. De Bezige Bij trok zich terug, waarna het boek uiteindelijk verscheen bij Leperello Uitgevers. Inmiddels is De Leeuw overleden (14 februari jongstleden) en verscheen onlangs de derde druk, waarvoor Derks het boek aanvulde met een laatste hoofdstuk. Het boek kwam hier nooit aan bod, en dus vormt deze derde druk een goede reden om dat alsnog te doen.
De controverse heb ik toen wat gevolgd vanaf de zijlijn. Een oordeel geven gaat immers niet als je het boek niet hebt gelezen. Nu dat wel het geval is en ik ook nog eens de prachtige recensie van Bas van Putten terug las in de Groene Amsterdammer, die overigens ook voor het boek door Derks werd geïnterviewd, vallen de zaken wat meer op hun plek. Dat De Leeuw geen gemakkelijk mens was, niet voor anderen en niet voor zichzelf, is inmiddels een publiek geheim. Het komt dan ook zeker te sprake in deze bijna 400 bladzijden dikke biografie, zonder daarbij overheersend te zijn. Derks is niet alleen uiterst respectvol over De Leeuw, maar schrijft met hem over compassie en met liefde. En ja, ze benoemt ook zijn zwakheden, die overigens ook naar voren komen in de talloze interviews die ze met zo ongeveer iedereen die de man heeft gekend, heeft gehad. Alleen al een monnikenwerk. Het meest in het oog springend daarbij is De Leeuws niets ontziende werklust, een mooi citaat uit één van de interviews, dat met Hans Dullaert (blz. 160) trof mij daarbij: “Hij kan zich gewoon niet voorstellen dat je als vader op zondagmiddag ook eens met je kinderen wilt gaan fietsen in plaats van moeilijke partijen in te studeren”. Of dat ook echt zo is, is eigenlijk niet belangrijk, hij werd in ieder geval zo gezien. Verderop belicht Dullaert overigens ook de andere kant van die gedrevenheid: hij wist zaken voor elkaar te krijgen. Bijzonder zijn die momenten waarop ze er met De Leeuw zelf over wil praten, bijvoorbeeld over het fenomeen ‘macht’. Volgens De Leeuw had hij geen macht, hooguit invloed. Dat dit nog het beste valt te omschrijven als een enorme blinde vlek maakt Derks prima duidelijk, De Leeuw wil er niet aan.
Na een uitgebreide inleiding, waarin Derks teruggaat tot De Leeuws grootouders en de traumatiserende omstandigheden waarin De Leeuw opgroeit, op zijn achttiende zijn beide ouders reeds overleden, gaat het uiteindelijk vooral over de muziek en de eigenlijk bijna niet te bevatten rol die deze man daarin heeft gespeeld. Allereerst in Nederland, maar ook ver daarbuiten. Zijn tomeloze werklust, zijn enorme gedrevenheid verklaart hij aan Derks als volgt (blz. 200): “Ik wil mensen deelgenoot maken van hoe geweldig die muziek is, dat is wat mij in het leven drijft…Ik wil verkondigen dat het leven zonder hun werk aanmerkelijk schraler en onbeduidender zou zijn. Mijn missie heeft zeker religieuze trekjes, zendelingen vinden een leven zonder God ook armoedig. Maar ik kan geen twijfel uitspreken. ik heb een diep geloof in de waarde en betekenis van muziek. Zij raakt iets wat niet rationeel is.” Het is wat mij aanspreekt in de man, waarom begin je anders een blog over muziek en wat ook Derks aangesproken zal hebben. Diezelfde bezetenheid hoor je terug als ze een inleiding bij een concert verzorgt.
Als een rode draad door het boek loopt dat niet iedereen er in Nederland zo over denkt. De muziek waar De Leeuw meer dan 100% voor ging, behoort zoals we weten nu eenmaal niet bij de mainstream. Als geen ander spande hij zich in om structureel geld los te peuteren voor componisten en ensembles in het besef dat deze vorm van kunst niet kan zonder steun. In de tweede helft van de vorige eeuw zat hem het tij mee, Nederland werd rijker en de kunsten profiteerden daarvan mee. In de jaren ’80 kwam de omslag, Nederland werd nog steeds rijker, maar onder invloed van andere denkbeelden werd de kraan steeds verder dichtgedraaid met als dieptepunt de kaalslag onder Zijlstra enige jaren geleden. De Leeuw was furieus en waarschijnlijk, want dat komt er wat minder goed uit, teleurgesteld. En hij niet alleen.
Door de enorme verdiensten als uitvoerend musicus, eerst vooral als pianist, later vooral als dirigent, zonder dat eerste op te geven, vergeten we soms dat hij ook componist was. Maar behoorde hij als uitvoerder tot de belangrijksten van zijn tijd, voor zijn componeren gold dat een stuk minder. Het één zat het ander in de weg, of zoals hij het zelf uitdrukte (blz. 124): “In mijn karakter zit iets dat bepaald niet productief is om zelf dingen te scheppen: mijn neiging tot bewondering. Dit is prachtig, dat is fantastisch! Maar als componist moet je je af kunnen grenzen en je alleen op je eigen ding concentreren.” Tegelijkertijd was “niet componeren…nòg vervelender, wat een treurige stand van zaken.” De spaarzame dingen die hij schrijft worden dan ook gemengd ontvangen en eigenlijk wordt alleen ‘Im wunderschönen Monat Mai”, de bewerking van Schubert en Schumann liederen van enige jaren geleden, een blijvertje.
De jaren na 2014 behandelt Derks in het slothoofdstuk. De Leeuw gaat door tot begin 2020. Zijn laatste uitvoering, tijdens het door Asko|Schönberg georganiseerde Words & Music Festival kwam ook hier voorbij. Verder voegde ze nog een boeiende set herinneringen toe van mensen die nauw met De Leeuw hebben samengewerkt. Voor diegene die de eerste of tweede druk van de biografie hebben, zijn deze twee hoofdstukken apart uitgebracht onder de titel ‘Slotakkoord’.