Cyrillus Kreek, hij leefde van 1889 tot 1962, is een fenomeen in het land waar hij werd geboren en zijn leven lang woonde, Estland. Zijn oeuvre, vrijwel geheel bestaand uit koormuziek, speelt nog altijd een belangrijke rol in de springlevende plaatselijke koortraditie. Het eveneens Estse Vox Clamantis, onder leiding van Jaan-Eik Tulve, bracht onlangs een paar stukken uit op hun nieuwe album in de ECM New Series onder de titel ‘The Suspended Harp of Babel’.
Vrij vroeg in zijn leven vatte Kreek belangstelling op voor de volksmuziek van het Estse platteland, iets wat ook goed paste bij het onafhankelijkheidsstreven van een land dat tot 1918 deel uit maakte van de Sovjet Unie en in 1940 zijn vrijheid al weer zou verliezen. Veel van die melodieën verwerkte hij tot composities voor koor, één belangrijk deel uitmakend van zijn oeuvre. Het andere deel is religieuze muziek, zowel Luthers georiënteerd als Russisch-Orthodox. Van al die soorten bevat dit album voorbeelden, zodat we kunnen spreken van een mooie dwarsdoorsnede van Kreeks oeuvre.
Het album begint met ‘Psalm 121’, een zeer serene compositie, zonder enige franje. Prachtig gezongen en prachtig opgenomen in de transfiguratiekerk in Talinn. Kreek is duidelijk een neo-classicistisch componist die het schrijven voor koor perfect verstond. De moeite waard is ook de eveneens vrij korte, ‘Psalm 104’, met name door de wijze waarop Kreek hier de vrouwen- en mannenstemmen met elkaar verweeft. De Russisch-Orthodoxe composities zijn duidelijk in een geheel andere stijl geschreven waarbij Kreek zich minder variatie in de zang veroorlooft.
En dan hebben we de volksmelodieën waarvoor we naast de zang, vaak solo, de nyckelharpa, bespeeld door Marco en Angela Ambrosini en de kannel, Anna-Liisa Eller horen, twee instrumenten die een grote rol spelen in de Estse volksmuziek. Die volksmelodieën, in ieder geval degene die hier zijn gekozen, zijn overigens ook allemaal religieus van aard, waardoor het verschil met de eerder genoemde psalmen vaak niet zo groot is. De muziek van de nyckelharpa en de kannel vinden we weliswaar niet bij de psalmen, maar wordt ook hier door Kreek niet vaak vermengd met de zang, meestal fungeert het instrumentale deel als een soort van ouverture. Het koor klinkt bijna altijd a capella. ‘Mu süda, ärka üles’ vomt een mooie uitzondering. Hiervoor heeft duidelijk een volksdans model gestaan en de zang van de sopraan, overigens klinken instrumenten en zang ook hier niet tegelijkertijd, is opgewekt. Wat hier ook opvalt is dat de zang dicht bij Sprechgesang staat. Iets dat we ook tegenkomen in het volkslied ‘Jakobi unenägu’ ofwel ‘Jacobs droom’ en dat het gezelschap hier combineert met de Russisch-Orthodoxe versie van Psalm 104. Allereerst horen we de sopraan solo, samen met de drie instrumenten, aansluitend wordt het eerste deel van de psalm gedeclameerd, terwijl het tweede deel wordt gezongen door het koor.
De muziek van Kreek was mij volslagen onbekend en dus vormt dit album een welkome eerste kennismaking en zeker in deze uitvoering smaakt dit absoluut naar meer.