Onder de naam ‘Contemporary’ bracht percussioniste Adélaïde Ferrière voor Evidence Classics hedendaagse stukken voor solo slagwerk van vijf componisten, bijeen. Iannis Xenakis mag beginnen en eindigen en bevindt zich hier in het gezelschap van Bruno Mantovani, Philippe Hurel, Franco Donatoni en Richard Rodney Bennett. Het zijn voorwaar niet de minsten die Ferrière koos.
Bij zo’n album behoort het boekje een uitgebreid portret te bevatten van de uitvoerend musicus. Vreemd genoeg ontbreekt dat. Gelukkig heeft Ferrière geïnvesteerd in een website en kunnen we daar meer over haar te weten komen. “The stunning percussionist” noemde Télérama haar, iets waar ze terecht trots op is. Ze won dan ook als eerste percussionist ooit in 2017 de 24ste editie van de Victoires de la Musique Classique, een soort grammy. Dat was tevens het jaar waarin ze haar master afsloot en sindsdien is ze aan een gestage opmars bezig, waarbij dit debuutalbum een nieuwe mijlpaal vormt.
Als het gaat over hedendaagse percussie mag Xenakis natuurlijk niet ontbreken. Ferrière gaat de uitdaging aan en speelt maar meteen beide werken voor solo percussie, ‘Rebonds’ en ‘Psappha’. Die eerste is verdeeld in ‘Rebonds A’ en ‘Rebonds B’. In beide gevallen hanteert de componist het principe van stuiteren, vandaar de titel. In ‘A’ bouwt hij dit vanuit enkele klanken langzaam uit, bijna als een soort van sacraal ritueel. Gemakkelijk is dit allerminst want tot een echt ritme komt het nergens. In ‘B’ is dat wel het geval, al onderbreekt Xenakis de structuur op meerdere momenten. En prachtig is die fluisterzachte passage, waarin de percussie welhaast klinkt als stromend water. Voor ‘Psappha’ baseerde Xenakis zich op de ritmiek van gedichten van zijn landgenote Sappho. De keuze voor de percussie laat Xenakis over aan de uitvoerder en daar valt in dit geval weinig op aan te merken. Sterker, Ferrière slaagt er bijzonder goed in het ritme van een gedicht te vertalen in percussie.
Dat Ferrière ‘Moi, jeu…’ van Bruno Mantovani opnam hoeft evenmin te verbazen. Uit haar website blijkt overduidelijk dat van alle percussie ze toch het meest heeft met de marimba, het instrument dat in dit tweede deel van de cyclus ‘Suite Indique’ centraal staat. Het is een spannend stuk, met name door de wijze waarop Mantovani werkt met contrasten in zijn muziek. Verstilde passages worden plots onderbroken door virtuoze patronen. Maar bovenal is het een stuk waarmee Ferrière haar trefzekere spel kan laten horen, haar zeer nauwkeurige timing en haar grote gevoel voor structuur.
Philippe Hurel schrijft ‘Loops’, bijvoorbeeld nr. II voor vibrafoon en nr. IV voor marimba. Ferrière speelt ze hier beide. in deze stukken speelt Hurel met het fenomeen van geleidelijke verandering. We kennen het fenomeen in de film waarin een beeld langzaam verandert in een ander, iets soortgelijks doet Hurel hier met muziek. Ferrière’s gevoel voor timing en structuur komt ook hier bijzonder goed van pas. ‘Omar’ schreef Donatoni voor de percussionist Maurizio Ben Omar die het in 1985 ook in première bracht. In de beide delen voor vibrafoon valt met name op hoe Donatoni hier gebruik maakt van de rijke klank van dit instrument, daarbij zowel de directe klank als de boventonen benuttend. Krachtige ritmische patronen ontvouwt hij in ‘Movement 1’ die, mede door de prachtige opname van dit album, prima tot hun recht komen. In ‘Movement 2’ draait het nog sterker om de boventonen, die zich middels wolken van klank door de ruimte verplaatsen.
Bennett liet zich voor zijn vier ‘Syrinx’ stukken, waarvan Ferrière ‘After Syrinx II’ voor marimba speelt, inspireren door Claude Debussy’s beroemde stuk voor fluit. Net als Debussy laat Bennett hier horen met name geïnteresseerd te zijn in de klankkleur. Feeërieke tonen ontleent hij aan dit prachtige instrument, en Ferrière speelt het wederom met veel toewijding. Al met al een prachtig album dit debuut waarmee deze percussioniste laat horen waar ze toe in staat is. Laten we hopen dat ze binnenkort ook in onze contreien te horen zal zijn.