Ooit dachten we dat kunst zou verheffen. Dat schoonheid en goedheid in elkaars verlengde lagen. Dat je als het ware door je bezig te houden met de hogere kunsten een beter mens werd. Maar sinds we weten dat de kampbeulen in Auschwitz van de muziek van Schübert hielden en de hoogste baas van allemaal in zijn bunker naar Beethoven luisterde zijn we die illusie kwijt. Terecht, zo blijkt ook weer eens uit het boeiende boekje van Fred Brouwers, ‘Beethoven in de bunker’, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Epo.
Met die bunker en Adolf Hitler begint het allemaal. Als ene Lev Besymensk, als één van de Russische soldaten die de bunker in 1945 verovert, daar Hitlers platencollectie aantreft, besluit hij deze, als muziekliefhebber, mee te nemen. Als hij in 2007 overlijdt komt deze collectie weer boven water en blijkt toch wel een paar bijzondere zaken te bevatten. Zo had Hitler een plaat met pianosonates van Beethoven. Daar is niets bijzonders aan, want Beethoven werd door de nazi’s op handen gedragen, Hitler voorop. Wat wel bijzonder is, is de uitvoering. Arthur Schnabel was Joods! Maar er was ook muziek van Felix Mendelssohn en Jacques Offenbach, beide verboden want Joods en van Sergej Rachmaninov en Alexander Borodin, muziek van de vijand.
Bijzonder genoeg sluit deze inleiding, die natuurlijk duidelijk verwijst naar de titel, niet echt aan op de rest van het boekje, dat overigens verder zeker de moeite waard is. Brouwers, jarenlang onder andere werkzaam geweest voor diverse Belgische radiostations, vervolgt met een serie portretten van componisten en musici die actief waren tijdens de laatste wereldoorlog en de wijze waarop ze zich verhielden tot de nazi’s en hun gedachtegoed. En ook hier blijken deze kunstenaars net mensen. Een klein deel kwam nadrukkelijk in verzet en stond op tegen iedere vorm van fascisme, het mooiste voorbeeld is wel de wereldberoemde dirigent Arthur Toscanini; een klein deel koos totaal de andere kant en ondersteunde het regime van harte: de Belgische componist en dirigent Paul Douliez, de Duitse pianiste Elly Ney, overtuigd antisemitisch en de eveneens Duitse dirigent Herbert von Karajan. Die laatste vormt overigens een mooi voorbeeld van hoe je daar na de oorlog nog prima mee weg kon komen. Het hoogtepunt van zijn carrière moest in 1945 immers nog komen.
De Joodse componisten en musici hadden daarin natuurlijk niets te kiezen, pro- of anti-Duits, het maakte niets uit. Als je niet op tijd wist weg te komen en ook dit boekje laat zien dat dat nog niet altijd zo gemakkelijk was, was je ten dode opgeschreven. De wereldberoemde violist Bronislaw Huberman lukte het. Ik had nog nooit van deze man gehoord, maar alleen al zijn verhaal maakt dit boekje de moeite waard. In 1929 en 1931 speelde hij enkele concerten in wat toen Palestina heette. Het povere muzikale klimaat dat hij aantrof inspireerde hem om daar verandering in te brengen. In de jaren na 1933 slaagde hij erin om vanuit die droom in Duitsland bedreigde musici naar Palestina te krijgen, haalde geld op middels benefietconcerten en richtte zo het latere Philharmonisch Orkest van Israel op.
De grote meerderheid van niet-Joodse componisten en musici trachtte zo goed mogelijk de oorlog door te komen, waarbij de grenzen tussen goed en fout niet altijd duidelijk te trekken zijn. Ja achteraf, maar daar heb je niet zo veel aan. Al kun je natuurlijk wel vraagtekens zetten bij het opportunisme van mensen als Richard Strauss, Franz Lehar en Willem Mengelberg. Maar zoals gezegd, dat is niet iets wat we alleen bij musici aantroffen. Al met al verzamelde Brouwers een mooi selectie aan helden, slachtoffers, over- en meelopers. Bekende en minder bekende. En zijn stijl van schrijven leest vlot weg al had zijn toon voor mij soms iets minder populair mogen zijn en iets meer die van de feitelijke geschiedschrijving. Maar dat is een kwestie van smaak.