TivoliVredenburg, Utrecht – 8 maart 2020
Vorige week zaterdag stond Asko|Schönberg met een concert rondom Claude Vivier in het Zaterdagmatinee. Daar bleef het niet bij. Afgelopen donderdag stonden ze in het Muziekgebouw aan ’t II en zondagavond in TivoliVredenburg, met een voor een groot deel ander programma, waarbij de nadruk lag op stukken voor kleine bezetting.
Voor de pauze klonken, naast ‘Pulau Dewata’ dat afgelopen zaterdag al klonk, drie stukken, te weten: ‘Et je reverrai cette ville étrange’ uit 1981, ‘Paramirabo’ uit 1978 en ‘Shiraz uit 1977’. De eerste is daarvan het meest bijzonder. In feite bestaand uit een serie vrijwel unisono gespeelde miniaturen, van elkaar gescheiden door indringende slagen op de gong. In het eerste en laatste deel gebruikt Vivier dezelfde melodie, een soort van mars met een oosters tintje, dat is althans de associatie die ik erbij krijg. Slechts één deel wijkt enigszins af van dit beeld, doordat Vivier zich van een meer abstract klankbeeld bedient. Bijzonder in dit stuk is ook het gebruik van koperen ketels zoals je die ook in het gamelan orkest vindt. ‘Paramirabo’ – Vivier heeft nooit de relatie met Paramaribo willen bevestigen – is een stuk voor de bijzondere bezetting van viool, cello, fluit en piano. Bijzonder in dit stuk is de balans die Vivier weet te vinden tussen fragiele schoonheid en duistere grilligheid. Dus horen we soms meeslepend melodisch materiaal, dat de componist het volgende moment laat oplossen in ongrijpbare abstractie. Mooie momenten zijn die heftige vioolsolo tegen een decor van imponerende glissandi op cello en de fluitsolo’s waarbij fluitiste Ingrid Geerlings haar fluit verruilt voor haar stem. ‘Shiraz’ is in prima handen van pianiste Pauline Post. Zeker het begin kenmerkt zich door zeer heftige, soms manische patronen, staccato gespeeld. Op mij komt het allemaal nogal duister over en ik meen Viviers getormenteerde ziel tussen de noten te ontwaren. Wat daarbij meespeelt is dat ook dit stuk door zijn hermetische structuur iets van een gewijd ritueel heeft, een kenmerk dat meer werk van hem heeft.
Na de pauze staat het nieuwe stuk van Reza Namavar, ‘Tiaré Tahiti’ op het programma, dat vorige week zaterdag in première ging en hier dus reeds aan bod kwam en ‘Bouchara’, stammend uit 1981. En verving in het Concertgebouw Bas Wiegers Reinbert de Leeuw, hier in TivoliVredenburg heeft Manoj Kamps de eer. Dit stuk voor sopraan en ensemble, op een tekst in Viviers zelfverzonnen fantasietaal, is in alles een typisch stuk voor Vivier. De gewijde klank, de diepe kracht die de componist aanboort, het rituele karakter, het is er allemaal. Katrien Baerts, die we vorige week nog hoorde in ‘Lonely Child’, kwijt zich ook hier voorbeeldig van haar rol. Ingehouden, breekbare schoonheid. En voorwaar Kamps voelt zich eveneens prima thuis bij Vivier. Hij slaagt er zelfs in, nog beter dan Wiegers, om in de heftigere passages de juiste balans te vinden tussen de musici en de menselijke stem, Baerts klinkt tot het allerlaatst glashelder. Een prestatie van formaat.