Concertgebouw, Amsterdam – 8 maart 2020
Dit weekend maakte dirigent Alain Altinoglu zijn debuut bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Alle reden dus om af te reizen naar Amsterdam, gezien de positieve ervaringen die ik reeds met hem had in Brussel, Altinoglu is muziekdirecteur van De Munt en dus de chef-dirigent van het symfonieorkest. Vorig jaar maakte hij tevens diepe indruk met zijn Beethoven cyclus. Maar hier horen we hem met vooral met een op Frankrijk, zijn geboorteland, gericht programma.
We maken een reis terug in de tijd. Beginnend met Wolfgang Rihms kersverse ‘Sostenuto’; via Maurice Ravels fameuze ‘Pianoconcert in G’, opus 34 uit 1931 naar César Francks ‘Symfonie in d’ uit de eind jaren ’80 van de negentiende eeuw. Rihm mag dan geen Fransman zijn, de invloed van componisten als Ravel en Claude Debussy op dit ‘Sostenuto’ is onmiskenbaar. Het verwondert niet, Rihm staat immers bekend om zijn geworteld zijn in de klassieke traditie, waar hij ook voor dit stuk rijkelijk uit put. ‘Aangehouden’ of ‘doorklinkend’ zijn termen waar we ‘sostenuto’ mee kunnen vertalen, iets dat in de muziek vaak betekent dat de ene toon nog klinkt, terwijl de nieuwe wordt ingezet. Iets dat Rihm hier volop toepast middels melodieuze fragmenten die hij op kunstige wijze in elkaar schuift. Als wolken die even snel opkomen als dat ze weer verdwijnen. De klank doet daarbij regelmatig impressionistisch aan. Dramatische effecten – ook dat weten we van Rihm – schuwt hij hierbij ook hier niet. De benaming ‘klankstorm’ is volstrekt op zijn plaats aan het eind van dit boeiende stuk: ziedende violen, bulderend slagwerk en ijselijk hoog klinkend koper brengt ons op het puntje van onze stoel. Altinoglu voelt zich er prima bij thuis en leidt het orkest met strakke hand, een heldere structuur waarborgend.
Ravels ‘Pianoconcert in G’ is inmiddels een klassieker en wie het stuk kent, weet direct waarom. Een zeer origineel stuk waarin met name het eerste en het derde deel opvallen door de energieke lading en de invloed van zowel jazz als Baskische volksmuziek. En we treffen het, want naast Altinoglu en dit fantastische orkest, treffen we niemand minder dan sterpianist Jean-Yves Thibaudet achter het klavier. En wat een stijl heeft die man, op grootse wijze weet hij hier al die klankwerelden – van Mozart tot jazz – met veel souplesse, kleur en brille voor het voetlicht te brengen. Direct al in die eerste noten, waarin de piano zo mooi samenvalt met het orkest. Dan solo, waarin de jazz doorklinkt. In het tweede deel, ‘Adagio asssai’ refereert Ravel aan Mozart en horen we Thibaudet bedachtzaam, de zaak flink onder spanning zettend. Terwijl we hem verderop groots horen samenwerken met de blazers uit het orkest in messcherpe dialogen. Alinoglu – Thibaudet, het blijkt een gouden koppel, getuige ook dat zeer flamboyante, ronduit swingende derde deel, ‘presto’.
César Franck is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de hedendaagse Franse muziek, daarover kan geen misverstand bestaan. De oorspronkelijk uit Luik afkomstige, maar later tot Fransman genaturaliseerde componist had later vermaarde componisten als Vincent d’Indy, Guillaume Lekeu, Ernest Chausson, Henri Duparc, Paul Dukas en Louis Vierne als leerling en oefende op hun werk grote invloed uit. Ook zelf was hij een vernieuwer, iets dat er voor zorgde dat zijn enige symfonie nu niet bepaald juichend werd ontvangen. Dat valt wel enigszins te begrijpen omdat Franck hier nogal wat heilige huisjes rondom de vorm omver schopt. Het stuk begint weliswaar vrij normaal met een uit drie noten bestaand motief dat hij in een groots langzaam deel verder uitwerkt, maar al snel blijkt dat Franck zich in dit deel enorme tempo verschillen veroorlooft, dit deel lijkt wel een symfonie op zichzelf. Wat hem tevens niet al te populair maakte is de vrij duistere, regelmatig tot orkaankracht aanzwellende klankwereld. Het tweede deel vangt aan met een prachtig motief, pizzicato gespeeld door de violen, samen met de harp – dit is niet de enige plek waarin we Francks achtergrond als organist overduidelijk in herkennen – waarna we even later die althobo horen met een wonderlijk meanderende melodie, die verderop nog regelmatig op bezwerende wijze terugkeert. Maar ook dit fenomeen kon bij collega componisten en critici niet echt op bijval rekenen. Naadloos gaat het over in de finale, één die met kracht wordt inzet en die in alles past bij de stijl van Altinoglu. Met veel vaart en op flamboyante wijze voert hij het orkest tot grote hoogte, overdonderende expressiviteit parend aan een glasheldere timing.