Parktheater, Eindhoven – 28 februari 2020
‘Opera Melancholica’ noemt Opera2Day deze productie van Philip Glass‘ uit 1988 stammende opera ‘The House of Usher’. Het heeft alles te maken met de wel heel vreemde draai die regisseur en artistiek directeur van Opera2Day Serge van Veggel aan deze opera geeft. Hij schaart zich hiermee bij het groeiende leger regisseurs die zich niet tot het bestaande kunstwerk kan beperken. Artistieke vrijheid heet dat. Maar zoals vaker het geval is, vliegt ook Van Veggel hier finaal uit de bocht en dan druk ik me nog diplomatiek uit.
Maar laten we eerst de positieve zaken noemen, want die zijn er zeker. De enscenering van Glass’ werkstuk is prima geslaagd. Dat klinkt tegenstrijdig, maar gaandeweg mijn verhaal zult u merken dat dat geenszins het geval is. Het positieve begint met het stuk zelf. Met zijn vijfde opera sloeg Glass een radicaal andere weg in dan met de drie opera’s die hem op de kaart hadden gezet: ‘Einstein on the Beach’, ‘Satyagraha’ en ‘Akhnaten’. Hij koos een duidelijk verhaal met een kop en een staart, dat van Edgar Allen Poe, en voor muziek die net zo veel heeft van minimal music als van de romantische traditie. Maar bovenal weet Glass hier, soms met huiveringwekkend gevolg, dit vreselijke drama middels muziek invoelbaar te maken. In de praktijk met dank aan het New European Ensemble dat – we staan er inmiddels niet meer verbaasd van – hier onder leiding van Glass specialist Carlo Boccadoro, groots uitvoering aangeeft. Die heftige passages naar het einde toe, waar de staccato gespeelde, ritmische patronen de wanhoop van de hoofdpersonen verklanken doen je sidderen in je stoel.
Hulde ook voor Santiago Burgi die de hoofdpersoon Roderick neerzet. Ik hou het op een manische depressie waar deze jonge man aan leidt, al zijn de meningen hierover verdeelt. Dat hij behoorlijk met zichzelf overhoop ligt, is desalniettemin overduidelijk. De ongezonde omgeving waar hij verblijft, het ouderlijk huis dat op instorten staat, helpt daarbij ook al niet. Dan heeft hij nog een zus, Madeline – of beeldt hij zich dit in? – maar die is lichamelijk ziek en komt gedurende het verhaal zelfs te overlijden wat nog een extra slag oplevert. Overigens is ook deze persoon zeer origineel ingevuld. Danseres Ellen Landa van het Scapino ballet danst haar, terwijl we achter de schermen Lucie Chartin haar woordeloze zang op prachtige wijze horen verklanken. Zijn vriend William, een mooie rol van Drew Santini kan hem niet helpen, sterker nog, Roderick sleurt hem mee de gekte in. Alles is van een diepe treurnis, een gegeven overigens dat veel zegt over het leven van Edgar Allen Poe, dat eveneens niet echt rooskleurig verliep.
Maar als ‘The House of Usher’ een aanvang neemt zitten we al ruim een half uur op onze stoelen. Van Veggel kiest namelijk voor een raamvertelling en voert Glass’ opera op als een casus in een anatomisch theater waar geneesheer-directeur Rene M. Broeders de baas is. Voor de voorstelling zijn bezoekers geïnterviewd over futiliteiten als het niet gekregen hebben van een baan en gepasseerd worden voor een rol in een toneelstuk op school, zaken waar iedere Nederlander wel eens mee te maken krijgt als hij oud genoeg wordt. Broeders gaat daarover met het publiek, als een tweederangs cabaretier, in gesprek. Het moet natuurlijk vooral allemaal luchtig en leuk blijven, echte mentale problemen zitten immers nog steeds in de taboesfeer. Luchtig is het, leuk allerminst en het duurt veel te lang. Maar wat nog veel erger is: het heeft niets te maken met de opera van Glass. Waar Roderick aan leidt is een serieuze ziekte, regelmatig met dodelijk afloop. Door het op één lijn te stellen met het niet krijgen van een baan of het missen van een rol, bagatelliseer je op grove wijze het leed waar zo veel mensen onder gebukt gaan en waar in ons land de zorg ook nog eens steeds vaker onvoldoende voor is toegerust. Gelukkig maakt Glass veel goed, al kan ook hij de aangerichte schade dan al niet meer geheel te niet doen.