De Doelen, Rotterdam – 23 februari 2020
Hier in Rotterdam werd weer eens geschiedenis geschreven. De magistrale uitvoering van Richard Strauss’ ‘Die Frau Ohne Schatten’ door het Rotterdams Philharmonisch Orkest, onder leiding van de voormalige chef-dirigent Yannick Nézet-Séguin, samen met een keur aan fantastische solisten, gaat de jaarlijstjes halen en zal ons nog lang heugen.
Wat hier gebeurde was zo goed dat het eigenlijk niet te beschrijven valt, alle superlatieven schieten te kort. Te meer daar het duo Strauss – Von Holfmannstahl nogal wat eisen stellen aan de uitvoerders. Het stuk duurt ruim 3 uur, is onwaarschijnlijk groot bezet – uitgebreid orkest, koor, kinderkoor em 11 solisten – en zit razend ingewikkeld in elkaar. Allereerst muzikaal, waarbij Strauss zeer intieme sessies afwisselt met muzikale stormen waar Wagner bij verbleekt. En dan is er dat symbolische sprookjesverhaal dat onmogelijk in een paar zinnen valt samen te vatten. Maar hier in De Doelen klinkt het allemaal als de gewoonste zaak van de wereld, past het allemaal naadloos in elkaar en klinkt er in die drie uur werkelijk geen seconde onder de maat. Het overdonderende applaus na afloop is dan ook niets minder dan verdiend.
Een echte ouverture heeft FroSch, zoals Strauss de opera al snel noemde, niet. Een paar donderslagen en dan klinkt de dialoog tussen een bode en Amme, de voedster van de keizerin. Die keizerin is de dochter van Keikobad, de geestenkoning. Op een dag, nu bijna een jaar geleden, had ze zich veranderd in een witte gazelle die door de keizer met zijn pijl werd getroffen. Om niet om te komen, toverde ze zichzelf tot een jonge vrouw en werd zijn echtgenote. De vrouw heeft, omdat ze uit het geestenrijk komt, echter geen schaduw en kan de keizer dus geen kinderen schenken – zoals in veel mythes wordt ook hier het hebben van een schaduw gelijkgesteld aan het krijgen van nageslacht. Maar nu komt die bode met een vervelende boodschap: ze heeft nog drie dagen om een schaduw te bemachtigen, anders verandert de keizer in steen. Amme wekt de keizerin biedt haar de oplossing: afdalen naar de zo gehate mensen en daar iemand overhalen afstand te doen van haar schaduw en dus van nageslacht. Die vinden ze in de vrouw van Barak de textielverver, die er niet over peinst om kinderen te nemen en die haar schaduw dus wel af wil staan. Haar man is het daar niet mee eens en wil haar doden, waar Keikobad een stokje voor steekt door beiden door de aarde te laten verzwelgen. In de derde akte dolen ze door de onderwereld op zoek naar elkaar. Iets dat de keizerin zodanig aangrijpt dat ze de schaduw van deze vrouw niet meer wil, door mededogen gedreven aanvaardt ze het lot dat de keizer zal verstenen. Keikobad beslist echter anders, door haar mededogen is ze mens geworden en verdient ze haar schaduw. Barak en zijn vrouw worden weer verenigd en de keizer blijft leven, eind goed al goed.
Een draak van een verhaal, iets dat Strauss toen ook al vond. Echt raad wist hij niet met dit libretto dat overloopt van symboliek. Hij en Von Hofmannsthal hebben dan ook de nodige discussies gehad over het stuk en aan het eind waren beiden niet geheel tevreden over het eindresultaat. Strauss had een realistischer verhaal willen hebben en Von Hoffmansthal vond dat de muziek wel wat lichter had gemogen. Wie er het meest gelijk had, doet nu niet ter zake, feit is dat Strauss van dit kitschverhaal een grootse opera maakte. Prachtig hoe hij de keizerin, hier fantastisch neergezet door Elza van den Heever, muzikaal laat evalueren. Klinkt de muziek aanvankelijk bij haar eerste monoloog kil en ijl, verderop gebruikt Strauss steeds meer warme kleuren om haar gestalte te geven. Hij weet ook prima raad met Barak en zijn vrouw, bijzonder overtuigend neergezet door Lise Lindstrom en Michael Volle. Zij mag dan in deze opera geen naam hebben, in dit huis is ze duidelijk de baas. Omdat ze geen kinderen wil, ziet ze af van seks, iets dat haar man maar moet accepteren. Ze is een feministe ten voeten uit en zal ongetwijfeld veel weg gehad hebben van Strauss’ eigen vrouw, bij mij kwam in ieder geval ‘Intermezzo’ in gedachten die drie jaar geleden nog in het Zaterdagmatinee te beluisteren was. Dat ze helemaal aan het eind van gedachten verandert en het moederschap aanvaardt, past dan ook volledig in Strauss’ gedachtewereld. Bijzonder is ook het leidmotiv van de fluit waarmee Strauss de valk opvoert die de boodschap overbrengt en die we meerdere keren gedurende deze opera horen.
Amma, de voedster is een echte intrigante die eigenlijk maar één ding wil en dat is met de keizerin terug naar het geestenrijk. Ze tracht iedereen om de tuin te leiden, maar graaft daarmee uiteindelijk haar eigen graf. Michaela Schuster zet dit personage bijzonder geloofwaardig neer, de rillingen lopen je over de rug. Alle overige rollen zijn al even prima bezet, zonder enige zwakke plek. Maar de hoofdrol wordt hier toch wel gespeeld door het Rotterdams Philharmonisch, onder leiding van een fabelachtig goed dirigerende Nézet-Séguin. Von Hoffmansthal mag het dan niet zo op gehad hebben met de muzikale stormen die Strauss zo nu en dan ontketent, ze zijn hier perfect op hun plaats. Maar geef dat nu maar eens in alle helderheid vorm, zonder dat het verwordt tot een geluidssoep. Nézet-Séguin slaagt er met dit fantastische orkest iedere keer weer in. Glashelder en met een groot oog voor details en klankkleur laveert hij langs de puntige rotsen van deze wildwaterrivier. Zeer grote klasse. Die heftige momenten contrasteren met prachtige intieme momenten die je letterlijk doen verstillen. De intens gespeelde breekbare cellosolo in de tweede akte, gevolgd door een scène met alle cello’s, de twee fagotten aan het begin van de derde akte en de vioolsolo verderop zijn slechts enkele voorbeelden van het magistrale spel van de leden van dit orkest dat iedere keer alleen nog maar beter lijkt te worden.