John Tilbury – The Tiger’s Mind (CD Recensie)

De Engelse pianist John Tilbury is vermaard om zijn uitvoeringen van pianowerken van componisten als Morton Feldman, John Cage, Christian Wolff en Howard Skempton. Daarnaast werkte  hij intensief samen met Cornelius Cardew in legendarische groepen als de Scratch Orchestra en AMM, waarbij improvisatie centraal stond. In dit licht moet ook dit nieuwe , bij het Zwitserse Cubus Records uitgekomen album, ‘The Tiger’s Mind’ worden gezien, waarin Tilbury voortbouwt op het werk van Cardew.

Het stuk bestaat uit twee delen, ‘Daypiece’ en ‘Nigthpiece’ waarvan Tilbury de laatste uitvoerde in de kathedraal van Bern. Gegeven is een tekst van Cardew: “The tiger burns and sniffs the wind for news. He storms at the circle; if inside to get out, if outside to get in. Amy sleeps while the tiger hunts. She dreams of the wind, which then comes and wakes her. The tree trips Amy in the dark and in her fall she recognizes her mind. The mind, rocked by the wind tittering in the leaves of the tree, and strangled by the circle, goes on the nod. The circle is trying to teach its secrets to the tree. The tree laughs at the mind and at the tiger fighting it.” Over zijn uitvoering zegt Tilbury verder: “In my performance in Bern Cathedral I introduced pre-recorded sounds of fire, water, birds, and various unidentifiable sounds; the grandeur, as well as the intimacy, and of course the marvellous acoustic of the Cathedral suited these sounds well.”

Uiterst subtiel vangen we aan, de piano klinkt door een aantal preparaties deels als percussie. Een vage melodie tekent zich af. Ritmische frases in het lage register roepen spanning op. Daartussen horen we een grote diversiteit aan andere geluiden waarmee Tilbury een geheel eigen en zeer divers  klankuniversum bouwt. Dan horen we het geritsel van takkenbossen, dat wonderlijk ritmisch blijkt te passen bij het pianospel. Het blijkt een korte, dynamische passage. Wat volgt is bedachtzaam, verstild spel. Fragiele klanken. Op de achtergrond neemt de spanning toe, duistere klanken dringen zich op. Enige harde aanslagen, klinkend als klokken, zetten het geheel op scherp. Dan horen we weer de geluiden van het bos, vage ritmische patronen. Tegen het einde kent het stuk wederom een zeer dynamisch moment. Angstaanjagend duistere clusters van noten doorklieven de bijna rust die tot dan toe heerst en die na deze uitbarsting wederkeert tot het geheel langzaam uitdooft, als een nachtkaars.