Echt veel substantieel repertoire voor 2 violen, zonder verdere begeleiding, is er niet. Niet helemaal vreemd, want schrijven voor twee violen kent nu eenmaal meer beperkingen dan schrijven voor viool en piano, waarvoor veel meer is geschreven. Toch zijn er componisten die het aandurfden, waaronder Sergei Prokofjev, Henryk Górecki en Eugène Ysaÿe, waarvan Maria Milstein en Mathieu van Bellen repertoire kozen voor hun nieuwe album bij Challenge Records.
Het oudste stuk is dat van Ysaÿe en stamt uit 1915. Ysaÿes oeuvre als componist is beperkt, hij dankt zijn faam met name aan zijn carrière als violist, nog altijd geldend als één van de grootste aller tijde. Maar vanuit die achtergrond schreef hij, overigens net als Niccolo Paganini, een aantal uitdagende stukken voor viool en dus ook deze ‘Sonate voor twee violen’. Beide violisten hebben het hier moeilijk door de veeleisende partijen die Ysaÿe vraagt. De sonate begint bijna monumentaal in het ‘Poco lento, maestoso’, zeker voor een sonate, waarna zich een boeiend en harmonisch patroon ontvouwt. Het krijgt vaart in het ‘Allegro ferma’, waarin de twee violen innig met elkaar verstrengeld raken. Weldadig klinkt het ‘Allegretto poco lento’ met vederlichte klanken. In de ‘Finale’ toont Ysaÿe optimaal wat voor mogelijkheden de combinatie van twee violen biedt, een prachtige dialoog horen we hier, met veel brille gespeeld door Milstein en Van Bellen.
Bijna 20 jaar later, in 1932 schrijft Prokofjev zijn sonate, opus 45 tijdens een verblijf in Saint-Tropez. Hij zoekt op dat moment weer toenadering tot zijn vaderland, inmiddels de Sovjet Unie, dat hem gouden bergen beloofd als hij terugkomt. In Moskou gaat het stuk dan ook in première in een stijl die teruggrijpt op de barok, zowel qua opbouw als qua muziek. En dus begint deze sonate met een wonderschone, langzame melodie, het ‘Andante cantabile’. De sfeer is die van het Russische platteland. In het ‘Allegro’ lijken de volksdansen een rol te spelen en steken de twee violen elkaar vurig naar de kroon.Het zeer Russisch klinkende ‘Commodo (quasi allegretto)’ is dan weer langzaam, met zeer transparant klinkend vioolspel. Ook het laatste, snelle deel, het ‘Allegro con brio’ doet ons denken aan volksdansen. Mooi in dit deel zijn ook de dynamische contrasten.
Górecki schreef zijn sonate, opus 10 in 1957. Hij studeerde toen nog in Katowice en stond dus nog aan het begin van zijn carrière. In het ‘Allegro molto’ start hij direct zeer energiek, waarbij we de invloed horen van Béla Bartók en van die sonate van Prokofjev, maar ook reeds zijn eigen stem. Bijzonder is dat Górecki ervoor kiest om binnen de delen te spelen met het tempo. Zo wordt die eerste uitbarsting gevolgd door een zeer langzaam stuk, waarin de twee violen een bijzondere samenhang bereiken, om verderop weer in die typisch jagend heftige stijl te geraken die we vaker bij deze componist tegenkomen. Verstild en breekbaar klinken de violen aan het begin van het ‘Adagio Sostenuto’. Een transcendente melodie ontvouwt zich, gespeeld door de ene viool, terwijl de andere pizzicato accenten plaatst. De pizzicato techniek zet Górecki ook in voor het ‘Allegro con Brio’, waarna ook hij hier op een volksmelodie overstapt.
Millstein en Van Bellen hebben op deze Cd zonder meer drie prachtige stukken voor de bijzondere bezetting van twee violen bij elkaar gezocht. Ze omspannen een halve eeuw, waardoor we ook mooi kunnen zien hoe het componeren voor deze bezetting evalueerde.
Bekijk hier een interview met de musici over de totstandkoming van dit album: