De Doelen, Rotterdam – 11 februari 2020
De acht delen waaruit ‘Die Stücke der Windrose’ bestaat, schreef de Argentijns-Duitse componist Mauricio Kagel tussen 1988 en 1994. Hier in De Doelen voert het Asko|Schönberg er vanavond vier uit: ‘Südwesten’, ‘Norden’, ‘Osten’ en ‘Westen’. Het ensemble heeft iets met deze stukken, Kagel schreef voor het Schönberg Ensemble ooit ‘Süden’, dat zijn wereldpremière beleefde tijdens het Holland Festival van 1990.
Zonder dat we het wellicht beseffen verbinden wij een gevoelswereld aan een windrichting. Als wij het over een noorden-, of een oostenwind hebben, dan denken we aan kou. Hebben we het daarentegen over een zuidenwind, dan associëren we dat met warmte. Voor Kagel, komend uit Argentinië, werkte dat echter net even anders: de Argentijnen associëren immers het zuiden met de kou en het noorden met de warmte. Hij zei ooit over dit fenomeen en die verschillende belevingen: “Onze voorstellingen zijn het product van vluchtige of blijvende reisindrukken, geschriften en ervaringen, van voorkeuren en afkeuren.” Juist dit gegeven inspireerde Kagel tot het schrijven van deze acht stukken.
In ‘Südwesten’, stammend uit 1992, maken we daadwerkelijk een reis. We beginnen aan de westkust van Mexico en reizen dan over de Grote Oceaan naar Nieuw-Zeeland. Westwaarts dus, waar wij deze streken eerder als oosters definiëren. “Van deze voor de muziek nog altijd geheimzinnige streken gaat voor mij een bijzondere bekoring uit, omdat ik ze persoonlijk nog niet ken”, zei Kagel. Hij verklankt het dienovereenkomstig. Begint het stuk nog redelijk herkenbaar met ritmisch slagwerk en Zuid-Amerikaanse klanken, al snel horen we veel exotischer aandoende muziek – gevat in afzonderlijke scènes, ieder met een eigen muzikale sfeer – en valt het gebruik van speels slagwerk op. Er wordt geslagen op boomstammen, water in een metalen bak gegoten en geblazen op schelpen. Ook voor ‘Norden’, dat ontstond in 1994, wilde Kagel op reis, nu naar Canada of Siberië. Het kwam er echter niet van en dus nam hij een boek over Siberische mythologie, wat hem op het idee van Siberië had gebracht, als uitgangspunt. Het begint heftig ritmisch, waarbij vooral het gebruik van een trommelvel door slagwerker Joey Marijs opvalt dat hij telkens in elkaar drukt en weer uit elkaar trekt. Dit deel kenmerkt zich meer dan de andere delen door grote dynamische contrasten, heftige passages zoals de bovengenoemde worden afgewisseld met zeer intieme, bijvoorbeeld in de vorm van een klarinetsolo. En ook hier vinden we weer onorthodox slagwerk, naast dat trommelvel, wordt er gewerkt met plasticzakjes, stenen en piepschuim.
Vergeleken met ‘Südwesten’ en ‘Norden’ is ‘Osten’ uit 1989 met ruim zes minuten vrij kort. Hiervoor diende een treinreis als inspiratie en Kagel vraagt ons “het niet al te nauw ten nemen met de topografische feiten.” We bevinden ons in ieder geval in Rusland en dat horen we goed terug in de langzame muziek die hij voor dit deel schreef. We herkennen de Russische volksmuziek, aangelengd met Klezmer en klarinettiste Anna voor de Wind heeft het er druk mee. Tot slot klinkt het eveneens in 1994 geschreven ‘Westen’ waarin Kagel in de muzikale uitwisseling tussen Afrika en Amerika duikt en zich afvraagt wie nu eigenlijk wie beïnvloedt: “Muziek van de zwarten? Muziek van de blanken? Muziek van de zwanken?” Afrikaans aandoend slagwerk zet Kagel hier in ieder geval in, maar gecombineerd met zijn eigen kenmerkende idioom. We horen voortrazende strijkers ritmische patronen spelen, maar ook Marijs op een wasbord en Voor de Wind op klarinet, de vroege jaren van de jazz in herinnering roepend. Van ritmisch gestructureerd verwordt het tot een vrolijke chaos waarin Marijs met hakbijl een houtblok te lijf gaat. Puur theater, een ander kenmerk van dat prachtige Kagel universum, door Asko|Schönberg weer eens op topniveau aan ons gepresenteerd.