De Engelse componist Frank Denyer is een veelzijdig mens. Zo’n 60 jaar inmiddels is hij actief als componist, pianist, – onder andere binnen de befaamde The Barton Workshop – etnomusicoloog en docent. Hier zetten we hem centraal als componist, aangezien Another Timbre onlangs twee albums uitbracht met zijn muziek. ‘The Boundaries of Intimacy’ bevat zeven kortere stukken, terwijl ‘The Fish that became the Sun’ slechts het stuk bevat waar het album zijn titel aan ontleent.
In het verlengde van deze twee uitgaves bracht uitgeverij Visions Editions zijn boek ‘In the Margins of Composition’ uit en zette The Wire (nr 432) de componist deze maand in het zonnetje in een mooi artikel van Sam Richards. De componist Denyer is zijn hele leven bezig geweest met het opzoeken van grenzen, zo blijkt ook uit het interview met Richards, niet om te choqueren, verre van, maar om te onderzoeken wat de functie, de betekenis van muziek is. Daaruit voort komt zijn gebruik van onorthodoxe instrumenten – vaak niet westers, zie zijn achtergrond als etnomusicoloog – en het bedenken van bijzondere combinaties. En als Denyer dan wel voor een ‘normaal’ instrument schrijft, laat hij dit op onorthodoxe wijze bespelen. Het meest opvallende daarin is wel dat Denyer, een befaamd pianist, tot nu toe nooit iets schreef voor piano. Dat hij het zichzelf met deze keuzes de afgelopen decennia niet altijd gemakkelijk heeft gemaakt – probeer deze stukken maar eens uitgevoerd te krijgen – nam hij daarbij voor lief. Denyers credo was en is: de eigen stem van de componist gaat voor.
Zo bouwde Denyer voor het uit 1974 stammende ‘Frog’, het oudste stuk op ‘The Boundaries if Intimacy’, in 1980 zelf een instrument: de sneh. Een snaarinstrument dat lijkt op het type luit zoals ze dat in Afrika gebruiken. De wat weeïge klank onderscheidt het van onze snaarinstrumenten, samen met het feit dat de klank wat onvaster is, wat een vreemd soort spanning geeft. Denyer vond na 35 (!) jaar in Elisabeth Smalt iemand die uit zichzelf bereid was dit stuk te spelen en met succes. De etnomusicologie voerde Denyer ook naar Japan, waarvan we de invloed terugvinden in ‘Piece for Koto’, waarvan hij in 1975 twee versies maakte, die hier beide worden uitgevoerd door Nobutaka Yoshizawa. De eerste versie is het meest minimalistisch, waarbij de componist speelt met de droge klanken van de koto. In de tweede versie zit meer kleur, wordt er meer gebruik gemaakt van resonantie. Maar in beide gevallen verruimt Denyer hier zijn klankwereld, aangezien we in onze westerse cultuur geen equivalent hebben voor deze instrumenten.
‘Mother, Child and Violin’ stamt van 30 jaar later, 2005. Twee stemmen: sopraan Juliet Fraser en een kinderstem, Layla verklanken moeder en kind, terwijl de viool de vaderrol speelt. Hier Janneke van Prooijen. Liefelijke, legato gezongen klanken van de moeder, het kind sluit aan. Soms produceert de sopraan echter ook verontrustende keelklanken. De viool gaat regelmatig zijn eigen weg. Zang speelt ook een rol in ‘Two Female Singers and Two Flutes’ uit 2013. Naast Fraser horen we hier Sophie Fetokaki en de fluitisten Jos Zwaanenburg en Carlos Andrés Áñez Gómez. Met een breed scala aan fluiten en twee zangeressen die ook nog een aantal objecten inzetten, creëert Denyer ook hier een zeer subtiele geluidswereld.
Het titelstuk, ‘Beyond the Boundaries of Intimacy’ is voor fluit en elektronica en is geschreven voor Zwaanenburg. “The almost imperceptible use of electronics (my one and only step in this direction) is simply a friendly nod of recognition for Zwaanenburg’s ground-braking new interfaces between flute and electronics”, zo schrijft Denyer over dit stuk, waarin het wederom vooral om klank gaat, duidelijk geïnspireerd door andere culturen dan de onze. Dat er fragmenten van een vage melodie doorheen sijpelen, doet daar niets aan af. Denyers strijkkwartet vormt een mooi voorbeeld van wat we hier eerder opmerkte over bestaande instrumenten. Dit is zonder meer één van de meest bijzondere strijkkwartetten die ik ken. Dit stuk uit 2018 voldoet op geen enkele wijze aan het stereotype beeld. Lange, verglijdende, vaak unisono gespeelde noten, een grote aandacht voor klankkleur, een zeer laag volume, de invloed van niet westerse muziek, alle kenmerken van Denyers muziek komen hier samen. Het Luna Quartet (Smalt, Van Prooyen, Diamanda La Berge Dramm en Katharina Gross) speelt het prachtig.
Denyer is het type componist dat in zijn werk de tijd reflecteert waarin hij leeft, dat komt uitgebreid aan bod in bovengenoemd interview, maar ook in de tekst bij ‘The Fish that became the Sun (Songs of the Dispossessed)’, geschreven door Michael Turnbull. Optimistisch is Denyer niet, maar zoals Turnbull stelt: “Yet even when ‘nothing can be done’, a piece of music does something. If only to highlight the context in which it is heard.” Denyer schreef ‘The Fish that became the Sun’ tussen 1991 en 1996, voor een zeer uitgebreide bezetting: ‘for four female voices, four male voices (with eunuch flutes), seven percussionists (non-standard instruments), solo violin, sitar, mandolin, cimbalom, three double basses, contra-bassoon, harmonium, four woodwind players (specially adapted organ pipes/crumhorns), two woodwind players (various whistles and shell trumpet), two child vocalists (aged 5-7), eight cornets off-stage)’ gaf Denyer als ondertitel mee. Het eerste dat opvalt bij het beluisteren van dit stuk is het grote contrast in dynamiek. Fluisterzacht vangt het aan, de solo viool, verglijdende klanken uit het ensemble en slagwerk dat op regelmatige basis deze vederlichte klankwolken wreed verstoort. Gaandeweg komt er meer kleur in dit klankcollage waarin Denyer excelleert in het maken van bijzondere klankcombinaties. En dan ineens slaat de sfeer om en laat Denyer het vervaarlijk donderen, we zijn inmiddels in het vijfde deel, bijzonder opvallen. Met een duidelijk harmonische lijn, maar met een zeer dystopische ondertoon. Middels zwaar slagwerk, in combinatie met heftige strijkers, zet hij het geheel danig onder druk. Dan komen zacht gezongen klanken van het koor er tussendoor, sterk contrasterend. Verderop zoekt Denyer weer de stilte, zeer zacht gezongen passages, flinterdunne klanken van de instrumenten. In het negende deel klinkt Benjamin Marquise Gilmore in een zeer intieme vioolsolo, soms nauwelijks hoorbaar. Dan in deel 11 weer die verontrustende combinatie van slagwerk en strijkers, nu komend in golven klank, waarna we weer in het klankcollage belanden, prachtig doorsneden met door twee kinderen gezongen liedjes. Ook hier weer die bijzondere vormen van afwisseling die dit en andere stukken van Denyer zo boeiend maken.
Van beide albums zijn fragmenten te horen via Bandcamp (Cd’s graag bestellen via www.anothertimbre.com: