Opera Vlaanderen, Antwerpen – 7 februari 2020
Franz Schrekers ‘Der Schmied von Gent’ is één van de vergeten opera’s uit de vorige eeuw. Deze laatste uit 1932, van de man die beroemd werd met ‘Der ferne Klang’, ‘Die Gezeichneten’ en ‘Der Schatzgräber’ bracht de componist allesbehalve terug in de schijnwerpers. Reeds bij de première klonk het ‘Jude Raus’ en na slechts vijf uitvoeringen werd de opera geschrapt. Enkele maanden later kwam Hitler aan de macht. Met ‘Der Schmied von Gent’ zou het ook daarna niet meer goed komen. Alleen al het feit dat Opera Vlaanderen juist deze opera nu onder het stof vandaan haalt, vraagt om aandacht.
Met deze daad van rechtvaardiging, ‘Der Schmied von Gent’ is het alleszins waard om uitgevoerd te worden, laat dit operahuis ook zien dat we eens af moeten van het eindeloos uitmelken van die enkele tientallen klassiekers en op zoek moeten naar meer van die vergeten parels.
Schreker kwam bij Gent uit via de Vlaamse schrijver Charles de Coster van wie een bundel Vlaamse legenden was vertaald in het Duits. Daarin het verhaal van Smetse Smee, wonend in het Gent aan het eind van de zestiende eeuw. Net na de terreur van Alva. Smee heeft geheuld met de watergeuzen en gevochten tegen de Spanjaarden, maar doet nu al lang weer vrolijk zaken met ze. Dat gaat goed tot zijn concurrent Slimbroek de Spaanse overheersers van deze discrepantie op de hoogte brengt en Smee’s opdrachtenportefeuille leegraakt. Vrijwel aan de bedelstaf besluit hij zelfmoord te plegen. De duivel heeft echter een oplossing: verkoop je ziel aan mij en ik geef je voor zeven jaar je rijkdom terug. Smee stemt toe en bevindt zich weldra in weelde. Akte twee vangt aan als die zeven jaar voorbij zijn en Smee zint op een manier om van zijn contract af te komen. Die wordt hem in de schoot geworpen als hij Jozef, Maria en de kleine Jezus te eten geeft die passeren op de tocht naar Egypte – De Coster sleepte er werkelijk alles bij – en hij in ruil daarvoor drie wensen mag doen. Met een vooruitziende blik weet hij hier de grondslag te leggen waarmee hij twee duivels en de godin Astarte zal verslaan, wat de weg vrij maakt om zich te ontdoen van zijn pact. Einde pact is echter einde rijkdom, Smee sterft alsnog en komt vervolgens voor de poorten van hel en hemel. De hel komt hij niet in omdat hij duivels heeft misleid en afgeranseld, de hemel niet omdat hij met de duivel heeft geheuld. Dus begint Smee, we zijn inmiddels in de derde akte, een wafelkraam voor de ingangen van beide oorden. Daar ontmoet hij zijn inmiddels overleden vrouw die in de hemel Jozef opspoort die Smee uiteindelijk toegang verleent.
Een ronduit absurdistisch verhaal dat door Schreker, een grotere tegenstelling met zijn eerder opera’s is bijna niet denkbaar, als een muzikale allegorie wordt gebracht. Volksmuziek, vrolijke dansen, marsen, variété, de jazz, circusmuziek en zelfs ‘klein, klein kleutertje’, werkelijk alles komt voorbij in een daverend tempo, waarbij niet alleen de muziek, maar ook het toneel razendsnel wisselt. De Berlijnse regisseur Ersan Mondtag, die met deze voorstelling zijn operadebuut maakt, excelleert hier. Mede dankzij het vrijwel continu ronddraaiende podium in de eerste twee aktes dat aan de ene kant het middeleeuwse Gent verbeeld en aan de andere kant de kinderen etende god Baäl, de man van Astarte en de verbeelding van de hel. Maar het is vooral de verdienste van Schreker die ondanks de enorme diversiteit aan muzikale vormen, waarbij hij ook nog eens uitbundig citeert uit middeleeuwen, renaissance en barok, een hechte eenheid weet te creëren. En het Symfonisch orkest van de opera, onder leiding van de Alejo Pérez, zet het vol in de schijnwerpers, met bravoure, schwung en tegelijkertijd messcherp. Dat zowel orkest als koor, hier al even briljant, genomineerd zijn voor de International Opera Awards 2020, verbaast dan ook niets. Leigh Melrose, die vorig jaar nog Clov in ‘Fin de Partie’ van Györgi Kurtág vertolkte bij de Nationale Opera, is magistraal als Smee. Een gladde opportunist, maar met een goed hart. Kai Rüütel doet het uitstekend als zijn vrouw En Daniel Arnaldos is groots als de verwijfde Flipke, Smees medewerker en vriend.
Zoals veel hedendaagse regisseurs kan ook Mondtag de neiging niet onderdrukken om meer te willen dan mogelijk. Smee staat bij hem voor België en de hel voor Congo. En zo belanden we in de derde akte ineens in ander vaarwater. De dode is nu de geest van Leopold II, die de hel – dat is nu het onafhankelijke Congo – niet in mag, maar ook de hemel niet. De blanken vergeven het hem uiteindelijk, ze hebben zelf immers ook zo gehandeld, waardoor Smee uiteindelijk toch naar binnen mag. Kort daarvoor rekt Mondtag de derde akte lang op, door ons een groot deel van de onafhankelijkheidsverklaring, uitgesproken door premier Lumumba uit 1960, te laten horen. Hoe erg het ook is wat er in Congo is gebeurt en hoe schuldig België zich ook mag voelen, het hoort hier niet thuis. In Schrekers opera zitten genoeg aanknopingspunten naar onze tijd die veel minder vergezocht zijn. Zo is Smee natuurlijk geen haar beter dan die duivels, wellicht nog wel slechter. Zij houden zich netjes aan hun woord en aan de gemaakte afspraken, Smee niet. Hij liegt en bedriegt aan de lopende band. En als hij de hemel binnenkomt is dat louter omdat hij duivels heeft afgetuigd. Geweld is geoorloofd, zo lang dat maar het goede doel dient. En daarin is helaas nog niets veranderd.
Bekijk hier twee filmpjes over deze opera. De eerste over de productie, de tweede over de muziek: