‘Encumbrance’, een wel heel opmerkelijke vocale compositie van de Poolse componist Zbigniew Karkowski vindt zijn oorsprong in 2006. Het was in dat jaar dat Antonio Beksiak ‘Gębofon’ organiseerde. Een programma rondom grensverleggende vocale technieken, mede geïnspireerd door human beatboxing, het nadoen met de stem van klanken zoals we die binnen de elektronische dansmuziek tegenkomen. Het eveneens Poolse Bôłt, gespecialiseerd in experimentele muziek bracht het stuk onlangs in twee uitvoeringen uit op Cd.
Vanwege het feit dat Karkowski bij zijn composities de uitvoerders nogal veel ruimte geeft, zijn grafische partituur bestaat louter uit aanwijzingen, verschillen de twee uitvoeringen nogal. Op beiden horen we het Gęba Vocal Ensemble, waar de hierboven genoemde Beksiak de oprichter en artistiek leider van is en dat ontstond bij dat ‘Gębofon’ festival, In de eerste uitvoering, opgenomen in het Museum voor Moderne Kunst in Warschau, wordt het gezelschap ondersteund door Dominik Kowalczyk, werkend onder het alias Wolfgang, met elektronica en in de tweede, ruimt twee jaar later opgenomen in het Nowy Teatr in Warschau zit Constantin Popp achter de knoppen.
Nu ben ik als het om experimentele muziek inmiddels wel wat gewend en ergens van op kijken doe ik dan ook niet snel. Maar zoiets als dit ‘Encumbrance’ kom je maar zelden tegen. Een tweede vocaal ensemble dat in staat is om perfect een analoge synthesizer te verklanken ken ik (nog) niet. Zelden zulke sinusgolven gehoord als hier. Mooi kunnen we dit niet echt noemen, maar bijzonder is het absoluut en op menig moment is het totaal onduidelijk of één van die producers nu aan een knop zit te draaien of dat de vocalisten hier actief zijn. En het levert een wereld aan associaties op. Puristen vergeef me, maar ik vind het soms net gregoriaans. En dan die scène, in de eerste uitvoering waarop we pure ruis krijgen voorgeschoteld. Ook hier doen de stemmen weer vrolijk mee en is het onderscheid slechts moeizaam te maken.
De tweede versie biedt een aantal opmerkelijke verschillen ten opzichte van de eerste, wat deze editie met twee versies zeker rechtvaardigt. Bijzonder is hoe Popp deze versie inleidt, met een pulserend ritme, diep in het laag, waarna een duistere wolk van klank binnen drijft, we herkennen de elektronica, maar ook de mannenstemmen. Samen trekken ze op. Dan komen er fluisterende vrouwenstemmen bij, wat een aangename spanning aan het stuk geeft. Verderop horen we de vrouwenstemmen weer als een natuurgetrouwe sinusgolf, uitmondend in een vloedgolf aan ruis, of het buiten stortregent.