Het 50 leden tellende Zwitserse Insub Meta Orchestra gaf vorig jaar twee componisten, Michael Pisaro en Magnus Granberg de opdracht voor een nieuw werk. Op 5 mei 2018 gingen ze in Genève in première, uitgevoerd door 27 musici en onlangs verschenen de beide stukken, ‘Achilles, Socrates, Diotima (The Poem of Names, nr. 2’ van Pisaro en ‘Als alle Vogel sangen mein Sehen und Verlangen’ van Granberg op Cd bij Insub Records.
Het Insub Meta Orchestra is een bijzonder orkest, dat bestaat uit musici die zowel hun sporen hebben verdiend in de hedendaags gecomponeerde muziek als in de experimentele muziek en de vrije improvisatie. Het orkest kwam hier dan ook al eerder te sprake, naar aanleiding van het bij Another Timbre verschenen ’13 & 27′ Hier besteedden we tevens aandacht aan de achtergronden van dit bijzondere orkest en aan die van de twee oprichters, Cyril Bondi en D’Incise, het alias van Laurent Peter. Ook de beide componisten, Pisaro en Granberg zijn zowel actief in de rol van componist als in die van uitvoerend musicus. Een feestje van gelijkgestemden dus, deze twee albums.
Beginnen we met ‘Achilles, Socrates, Diotima (The Poem of Names, nr. 2)’ dan valt direct op dat hier bijzonder weinig gebeurt. We horen achtergrondgeluid, doorsneden met korte klankerupties uit het ensemble. Geen geluiden die we associëren met muziekinstrumenten, meer met gereedschappen, machines. Gaandeweg neemt de complexiteit van deze geluidswereld toe en de periodes van stiltes af en ontstaat er een vreemd soort spooklandschap, zwaar leunend op veldgeluiden – dat kennen we van Pisaro – en aangevuld met het geluid van een blaasinstrument, dat verrast veel op een misthoorn lijkt. Daarmee creëert hij uiteindelijk mistbanken van klank, van elkaar gescheiden door bevreemdende stiltes. Eerst nog redelijk statisch, uiteindelijk steeds kleurrijker.
In ‘Als alle Vogel sangen mein Sehen und Verlangen’ van Granberg zit meer variatie in de klank. Lange lijnen van de blazers en de strijkers horen we, terwijl de percussie zorgt voor markeringspunten. Spanning en melancholie wisselen elkaar hier af. En het is fascinerend om te horen hoe Granberg al die klanken uit het orkest in dienst stelt van deze kolossale geluidssculptuur, want dat mag je dit stuk gerust noemen. Uiterst verfijnd, subtiel en kleurrijk. Het is kenmerkend voor de muziek van Granberg, zoals ook bleek uit de stukken die we hier reeds eerder bespraken: ‘Es schwindelt mir, es brennt mein Eingeweide’, ‘How Vain Our Frail Delights?’ en ‘Nun, es wird nicht weit mehr gehn’. Naast de grote mate van aandacht voor klankkleur en het subtiele gebruik van de instrumenten valt de tijdloosheid op in zijn muziek, evenals de traditie van de westerse muziek die in Granbergs muziek altijd mee resoneert.
Beide albums zijn te beluisteren en te koop via Bandcamp: