Willem Twee toonzaal, ‘s-Hertogenbosch – 6 november 2019
Gisteren kwam hier ‘Das atmende Klarsein’ van Luigi Nono voorbij in een voorbeeldige uitvoering door Silbersee, als onderdeel van November Music. Een dag later kunnen we, tijdens hetzelfde festival, de lijn van de geschiedenis verder doortrekken. Helmut Lachenmann studeerde bij Nono, eind jaren ’50, terwijl Mark Andre op zijn beurt in de jaren ’90 weer bij Lachenmann studeerde. Het werk van deze componisten vertoont een grote verwantschap.
Die verwantschap zit in de primaire gerichtheid op klank en de daarbij behorende abstractie die in de loop van de tijd alleen nog maar blijkt toe te nemen. Kent de muziek van Nono al geen verhaallijn meer, geen lineair proces, voor dat van Lachenmann geldt dat nog minder, terwijl de muziek van Andre, onlangs besteedde ik hier nog aandacht aan het eveneens bij Wergo verschenen ‘HIJ’, helemaal geen houvast meer biedt. Lachenmann, hij was in 2015 eregast op het festival vanwege zijn tachtigste verjaardag, toog ook nu even snel naar Den Bosch voor de uitvoering van het enige stuk dat hij schreef voor sopraan en piano, ‘Got Lost’ en werd na afloop, samen met Andre, bevraagd door artistiek directeur Bert Palinckx. Met name over de samenhang tussen dit stuk en ‘IV 17’ van Andre. Die is beslist groot te noemen.
‘Got Lost’ is hier uitgebreid besproken, naar aanleiding van de Cd uitgave bij Wergo, met eveneens de sopraan Yuko Kakuta en de pianiste Yukiko Sugawara. Wonderlijk aan het stuk is het brede klankspectrum dat Lachenmann weet te creëren met stem en piano. Door de sopraan te laten zingen, voorzien van grote dynamische contrasten, maar vooral ook door haar een breed spectrum aan andere geluiden te laten produceren. Weliswaar gebruikt Lachenmann teksten, maar hij doorspekt deze met fonetische klanken tot één boeiend caleidoscopisch geheel. Ook de pianist maakt volop gebruik van de mogelijkheden die het instrument biedt, inclusief het werken met preparaties.
De overeenkomsten met ‘IV 17′ van Andre zijn groot. In de acht miniaturen werkt Andre volgens eenzelfde procedé en komen we eveneens die grote gerichtheid op klank tegen. Al gaat Andre nog een stap verder. Aangezien hij niet alleen bij Lachenmann studeerde maar ook bij Gérard Grisey aan het IRCAM, vinden we bij hem ook de invloed van de elektronica terug, zonder deze overigens in te zetten. Maar zijn klankwereld raakt hier onmiskenbaar aan. Daarnaast trekt Andre nog meer uit de kast om klanken te maken. Sugawara wappert met haar partituur, stampt met haar voeten en bedient zich net als Kakuta van vocale klanken. Die laatste horen we overigens ook papier verfrommelen en door een plastic buis blazen. Andre’s werk vertoont zo ook verwantschap met de vrije improvisatie, zoals we die bijvoorbeeld kennen van het Britse AMM.
Sugawara speelt tussen de twee stukken ‘IV 1’ van Andre, een stuk voor solo piano. Het begint met de hoogste noot. Als een specht die een boom onder handen neemt, zo klinkt het gehamer van de pianiste. Gaandeweg komen er noten bij en ontstaat er zowaar iets van structuur. Die echter verderop oplost als sneeuw voor de zon. In een lange passage ontleent Sugawara prachtige klanken aan de snaren door deze rechtstreeks onder de klep te beroeren, uitmondend in een spannende tweede helft waarin middels het krassen over de snaren een rijk klanklandschap wordt vormgegeven.
Als componist van dit soort muziek kun je je geen beter duo wensen dan deze twee dames. Met uiterste toewijding spelen ze deze onmogelijke partituren en doen zo recht aan deze complexe muziek. Dat Lachenmann en Andre na afloop meer dan tevreden zijn, verbaast ons dan ook niets.