De Singel, Antwerpen – 12 oktober 2019
Etiketten plakken, we hebben het blijkbaar nodig. Maar net zoals Claude Debussy zich hevig verzette tegen het benoemen van zijn muziek als ‘impressionistisch’, hij was tenslotte geen schilder, was Gérard Grisey niet bijster enthousiast over de benaming ‘spectralisme’. Dat was slechts één aspect van zijn werk. Maar niets zo hardnekkig als etiketten, sindsdien staat een hele groep componisten bekend als spectralisten, inclusief de beide andere componisten die het SPECTRA Ensemble hier brengt in De Singel: Luc Brewaeys en Claude Vivier.
Want naast overeenkomsten tussen deze drie zijn er net zo goed verschillen. De muziek van Breweays vertoont verwantschap met die van Grisey, maar net zo goed met die van Brian Ferneyhough en die van Vivier met Karlheinz Stockhausen, twee componisten die we niet tot het spectralisme rekenen. De term ‘spectralisme’ werd overigens door een componist gemunt, Hugues Dufourt en wel i 1979 in een manifest. Meest kenmerkende aan deze stijl is het componeren van klankwerelden die breken met het tonale stelsel zoals we dat tot begin vorige eeuw kende binnen de westerse muziek. De spectralisten waren niet de eersten, anderen, met Schönberg voorop gingen hen voor, maar deze componiste zetten wel een stap verder. Vergelijken we muziek met de kleurenleer dan wordt snel duidelijk waar we over praten. Want wie is in staat de exacte overgang aan te geven tussen twee aan elkaar grenzende kleuren? Wanneer gaat geel precies over in oranje? Als we zo naar tonen kijken, ontstaat hetzelfde beeld: tussen twee noten zit een oneindig aantal tonen, iets dat we tegenwoordig microtonaliteit noemen. De componisten die hier centraal staan, Grisey voorop, zijn meesters in het exploreren van die tussenruimte.
Bij Grisey speelt daarnaast, en ‘Talea’ dat hier op het programma staat is daarvan een goed voorbeeld, met het begrip tijd. Door te spelen met dat transformatieproces, van één toon naar de ander, door dat te versnellen, te vertragen, klankblokken langs elkaar te laten schuiven of juist met elkaar te overlappen, speelt hij met dit tijdsbegrip, om uiteindelijk te eindigen met een sterk verdichte wolk aan klank, waaruit op het allerlaatst de viool ontsnapt voor een knarsende solo waarna het geheel tot stilstand komt.
Een ander kenmerk van dit spectralisme is de relatie met elektronica en dan met name doordat de klanken sterk gelijken op door elektronica voortgebrachte muziek. Dat beiden vrijwel tegelijkertijd tot wasdom komen is dan ook geen toeval. Bijzonder daarbij is wel, en Talea is daar eveneens een mooi voorbeeld van, dat deze componisten vaak geen elektronica inzetten, louter de geluidswereld imiteren. Brewaeys gebruikt voor ‘Painted Pyramide’ wel elektronica, in de vorm van ringmodulatie, maar dat dient louter voor het versterken van het effect. Ook Brewaeys verkent uitvoering de ruimte tussen de noten, maar geeft de piano in zijn stuk een geheel andere rol. Die is uitbundig aanwezig en geeft dit boeiende stuk een extra dimensie.
De Canadese componist Claude Vivier nam eveneens afstand van ons dominante toonstelsel, maar de weg ernaar toe was een andere. Deze leerling van Stockhausen keek uitgebreid rond in Azië, waar men al eeuwenlang met boventonen werkt en verwerkte deze invloeden in zijn muziek, waarvan ‘Bouchara’ een mooi voorbeeld is. We horen de invloed van de Aziatische muziek hier goed terug, evenals die van het Gregoriaans dat Vivier meekreeg op het seminarie waar hij zijn jeugd doorbracht. In tegenstelling tot de stukken van Grisey en Brewaeys speelt hier het begrip melodie een vrij grote rol. Een vrij simpele melodie die echter sterk wordt verrijkt door het werken met die microtonen. Bijzonder in dit stuk is tevens de inzet van de menselijke stem, een mooie bijdrage van de sopraan Hanne Roos. Vivier integreert de klanken volledig in het ensemble tot een onlosmakelijke eenheid.