Jörg Widmann behoort tot die zeldzame voorbeelden van musici die zowel excelleren in de rol van uitvoerend musicus als in die van componist. Hij is niet alleen een geliefd klarinettist, van zowel klassiek werk als van hedendaags, hij is inmiddels ook een vooraanstaand componist wiens werk door gerenommeerde orkesten wordt uitgevoerd, regelmatig ook nog eens door hemzelf gedirigeerd. Vorig jaar verschenen er nog drie orkestwerken op Cd: ‘Polyfone Schatten’ uit 2001 en ‘Drittes Labyrinth’ uit 2013 / ’14 bij Wergo en ‘Arche’ uit 2016 bij ECM Records.
‘Polyfone Schatten’ is het tweede deel van de serie ‘Lichstudien’. Widmann schreef het voor altviool, klarinet en orkest. Zelf bespeelt hij de klarinet, Christophe Desjardins bespeelt de altviool en als orkest horen we hier het WDR Sinfonieorchester, onder leiding van die andere componist die dit metier uitoefent gecombineerd met een rol als solist en dirigent: Heinz Holliger. Bijzonder is de orkestratie die Holliger hier kiest en vooral wat niet: Atviolen, cello’s en contrabassen, maar geen violen, wel klarinetten maar geen hobo’s en geen slagwerk en geen toetsen. Het begin is subtiel met experimentele, geïmproviseerd aandoende klanken op de klarinet, voortgebracht met een divers scala aan technieken. Het zet zich door naar het orkest en de altviool. De muziek heeft daarbij ontegenzeggelijk iets weerbarstigs. Prachtig gevonden is het einde: een transparante, aanzwellende klankgolf oplossend in het niets.
‘Drittes Labyrith’ is geschreven voor sopraan en orkest. We horen Sarah Wegener en wederom het WDR Sinfonieorchester, nu onder leiding van Emilio Pomárico. De titel ‘Labyrinth’ is uitstekend gekozen, zo klinkt de muziek: ongewone klankexplosies, schijnbaar willekeurig aan elkaar gekoppeld, regelmatig vrij duister qua sfeer. Over het proces van componeren heeft Widmann gezegd: “Kontrolle – Schweben, Freiheit – Setzung. Und wieder Frieheit. In diesem Spannungsfeld bewegt sich alles.” Dit spanningsveld hoor je hier onverkort terug. Na een minuut of acht horen we voor het eerst de sopraan, louter stemklanken, waarna het orkest zijn vreemde reis door de wereld van de klank voortzet. Steeds dieper dringen we daarbij door in het labyrinth. We verdwalen in de grote rijkdom aan klanken, houvast ontbreekt. We kunnen ons slechts mee laten voeren met de stroom, een soms zeer heftige stroom.
Het uit 2016 stammende oratorium ‘Arche’, voor solisten, koor, orgel en orkest ging in januari 2017 in première in de nieuwe Elbphilharmonie, het prestigieuze concertgebouw van Hamburg. Aansluitend werd het eind vorig jaar uitgebracht door ECM Records. De uitvoering is in handen van het Philharmonisches Staatsorchester Hamburg, onder leiding van Kent Nagano. Een magistraal werk dat door zijn uitzonderlijk grote bezetting, waarover gaandeweg meer, in Nederland waarschijnlijk niet snel uitgevoerd zal gaan worden. Widmann heeft met het stuk geworsteld, kwam door de vorm van het gebouw, een schip, op het idee van de ark en zo op het verhaal van het ontstaan van onze westerse beschaving. Met in zijn achterhoofd de katholieke mis ontvouwt hij hier zijn verhaal. Maar we beginnen natuurlijk met het licht: ‘Fiat Lux – Es werde Licht’. Het komt op uit de duisternis. IJselijk hoge klanken, duister slagwerk en een kind dat spreekt, er zijn er twee in het stuk: Jonna Plathe en Baris Özden. Dan klinkt het Chor der Hamburgischen Staatsoper en weer die onbestemde muziek die ons reeds in het ‘Drittes Labyrinth’ opviel, al is in dit stuk de structuur veel duidelijker. Koor, orkest en Iveta Apkalna op het orgel leiden ons naar een eerste climax. De twee kinderen citeren uit Genesis over het scheppingsproces, onderbroken door orkestpassages, grootse koorpartijen en bariton Thomas E. Bauer in een vreemd aandoende, bijna romantische passage. Dat het er in ‘Sintflut’ heftiger, dramatischer aan toe gaat, binnen de hiervoor genoemde structuur met een grote rol voor de spreekstem, is evident. Groots en meeslepend componeerde Widmann hier en orkest en koor zijn hier op hun best.
Bijzonder is het derde deel ‘Die Liebe’ waarin Widmann volledig breekt met de in de eerste twee delen ingezette lijn en van een atonale abstracte klankwereld overschakelt naar die van de romantiek, toepasselijk bij dit thema. Prachtig klinken hier de solo’s en duetten van een fantastisch zingende coloratuur sopraan Marlis Petersen en een al even fraai zingende Bauer. De vrolijke, romantische kant komt daarbij volledig aan bod, maar ook de duistere kant, die van de jaloezie eist hier zijn plaats op. Prachtige teksten ook die Widmann hier gebruikt en het is dan ook ronduit onvergefelijk dat ECM Records deze niet in het tekstboekje heeft afgedrukt!
In het ‘Dies irae’ kantelt het stuk wederom. Grootse koorscènes, krachtig zingende solisten, dynamische orkestpassages, Widmann trekt hier alles uit de kast om te overdonderen. Hij presteert het zelfs om overduidelijk en opzichtig te citeren uit het slotkoor van Beethovens negende! Tot slot horen we de kinderen van de Audi Jugendchorakademie en de Hamburger Alsterspatzen in een wel heel vreemd ‘Dona nobis pacem’, een staccato storm van vocale klanken, uitmondend in een overweldigende climax.
Dit oratorium viel bij de kritiek lang niet overal in goede aarde. Begrijpelijk want Widmann schreef zoals u reeds zelf concludeerde een wel heel gewaagd stuk vol vreemde stijlwisselingen en gewaagde citaten. Als luisteraar moet je dus opgewassen zijn tegen een flinke dosis dramatiek en het niet te nauw nemen met de conventies. Prachtige momenten genoeg en de uitvoering is op alle fronten niet minder dan subliem, maar eerlijk is eerlijk Widmann vertilt zich op menig moment met als absoluut dieptepunt die genoemde koorscène uit Beethovens negende. Hier moet toch nog eens goed over worden nagedacht.