Nationale Opera, Amsterdam – 16 juni 2019
Het is inmiddels een goede traditie dat de Nationale Opera tijdens het Holland Festival een opera op de planken zet samen met het Koninklijk Concertgebouworkest. Dit keer draait het allemaal om ‘Pelléas et Mélisande’, de enige opera die Claude Debussy schreef en die in 1902 in première ging. Een bijzondere opera, absoluut vernieuwend, zelfs nu nog ruim een eeuw later en de regie van Olivier Py, zijn interpretaties van Richard Wagners ‘Lohengrin’ en Francis Poulencs ‘Dialogues des Carmélites’ bij De Munt liggen nog vers in het geheugen, voegt daar nog het nodige aan toe.
‘Pelléas et Mélisande’ zag ik twee jaar geleden tijdens de Ruhrtriiiennale in de Jahrhunderdhalle in Bochum in een regie van Krzystof Warlikowksi en ik verwijs graag naar dat verslag voor een uitgebreide bespreking van het verhaal en de muziek. Verder kunnen we de rol van Maurice Maeterlinck niet genoeg benaderen. De theatertekst die hij schreef, transformeerde Debussy op zijn beurt, op voor die tijd ongehoorde wijze tot zijn opera. Want waar normaal gesproken een librettist een bestaande toneeltekst bewerkte voor een opera daar sloeg Debussy deze stap over. Slechts een paar kleine coupures maakte hij, voor de rest nam hij de gehele tekst over. Slechts één voorbeeld had hij daarbij: ‘Boris Goedonov’ van Modest Moessorgski, die hij gezien had tijdens zijn verblijf in Rusland. Deze wijze van werken had een belangrijke consequentie: het werken met melodieën en duidelijke arias voor de zangers werd onmogelijk. Wat ervoor in de plaats komt is een doorgecomponeerd werk waarin Debussy de muziek een rol geeft naast de tekst. Een tekst die vaak meer gesproken wordt dan gezongen en als die tekst wel wordt gezongen is dat in een uiterst sobere vorm. Iets dat overigens zeker ook voor de muziek geldt. Er zijn zeker raakvlakken te ontdekken tussen de muziek van Wagner en Debussy, zo geven beide de muziek een rol die veel verder gaat dan die van het ondersteunen van de zangers, maar er zijn evengoed grote verschillen. Zo zitten in ‘Pelléas et Mélisande’ vrijwel geen dynamische contrasten. Op een paar scènes na, de dood van Pelléas is daarvan wellicht nog de meest uitgesprokene, moet de muziek het juist hebben van het andere uiterste. Bij Debussy explodeert het niet, het implodeert.
Een vorm die past bij dit verhaal dat eigenlijk geen verhaal is. Of anders gezegd, het gaat niet om het verhaal. Het gaat om de eenzaamheid. De eenzaamheid waar al deze figuren en dus wij, dat is de boodschap van Maeterlinck aan leiden. Het is niet zo maar dat Golaud als hij de verdwaalde Mélisande ontmoet in het bos tegen haar zegt dat hij zelf ook verdwaald is. We zijn allemaal verdwaald, allemaal op zoek naar geluk, vervulling, echt contact. Maar het wil niet lukken. Zelfs niet tussen Pelléas et Mélisande. De eerste keer dat ze elkaar écht treffen, staat hij onder haar raam. De afstand is te groot en het enige dat Pelléas van haar kan aanraken is haar bijzonder lange haar. Hij kust dat, bij gebrek aan beter. En als ze dan, vlak voor Pelléas weg wil gaan, elkaar uiteindelijk treffen, zegt hij voorafgaand in een monoloog: “Ik moet haar ditmaal heel goed bekijken…Er zijn dingen die ik me niet meer herinner… Soms is het alsof ik haar in geen honderd jaar gezien heb…En ik heb haar nog niet recht in de ogen gekeken.” Lees: nog niet echt contact gemaakt. En als hij haar dan uiteindelijk ontmoet, staan ze in het donker! En ja, dan betuigen ze elkaar de liefde, maar net voordat Golaud Pelléas doodt. Hoe tragisch.
Tussen de andere deelnemers aan dit spel verloopt het niet veel beter. Waarvoor Mélisande ooit op de vlucht sloeg, blijft in nevelen gehuld. Ook Golaud vertelt ze hier niets over. We horen die laatste heel lang geen woord wisselen met zijn zoontje Yniold uit een eerdere relatie. En als hij dat dan wel doet, is het om het jongetje uit te horen over de relatie van zijn broer, Pelléas tot zijn vrouw. Maar contact maken met het kind doet hij ook daar niet. Maar het meest schrijnende is de slotscène tussen Golaud en Mélisande. Zij moet hem de waarheid vertellen. En als ze dat dan doet gelooft hij haar niet! Al deze symboliek – en we kunnen nog eindeloos veel andere voorbeelden noemen – wordt door Debussy groots verklankt en door het Koninklijk Concertgebouworkest, onder leiding van Stéphane Denève schitterend uitgevoerd. De onderhuidse spanning is voelbaar, de inkleuring van de kilte meesterlijk en de stiltes zijn ondragelijk. Voeg daarbij een perfecte cast met een inlevende Peter Rose als Arkel, een heerlijk ongedwongen Paul Appleby als Pelléas, een strenge en getergde Brian Mulligan als Golaud en tot slot een zeer ingetogen, bijna koele Elena Tsallagova als Mélisande en het geheel is compleet.
Olivier Py heeft dat onvermogen tot het maken van contact, die grenzeloze eenzaamheid, nog versterkt door dat donkere, kille kasteel, die grotten en spelonken, groots te verbeelden. Magistraal zijn die ijzeren constructies, van decorontwerper Pierre-André Weitz, een soort tribunes die gedurende het verhaal steeds in andere combinaties aan elkaar worden verbonden, dat kille kasteel verbeeldend. Tevens dient het als een een soort van labyrint waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Zoals deze mensen vast zitten in dat kasteel, omgeven door een duister bos, zo zitten wij vast in onszelf en onze onmogelijkheid tot het aangaan van echt contact.
Bekijk hier de trailer van de opera: