De Doelen, Rotterdam – 17 mei 2019
Het is een festival van formaat dit Sibelius Festival, georganiseerd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest in De Doelen. Vier concerten dit weekend en nog vier op 29 november en 1 december van dit jaar. Daarbij komen alle zeven symfonieën aan bod, een aantal orkestwerken en een deel van zijn werk voor een kleinere bezetting. Het geeft ons de mogelijkheid om de muziek van deze bijzondere Finse componist in al zijn diversiteit te beleven.
Sibelius werd geboren in 1865 en overlijdt in 1957, net geen 92 jaar oud. Hij leefde en werkte in een roerige tijd. Zijn vaderland was tijdens zijn geboorte een onderdeel van Rusland, nadat het tot 1809 eeuwen lang deel had uitgemaakt van Zweden. Pas in 1917 zou het land zelfstandig worden. Sibelius kwam uit het westen van Finland, waar de inwoners Zweeds als eerste taal hebben en niet het Fins. En dat verschil is groter dan het lijkt, want Zweeds, Noors en Deens hebben redelijk veel met elkaar gemeen, maar Fins totaal niet. Deze taal lijkt meer op de Slavische talen. Sibelius zat midden in die turbulentie, die honger naar een eigen cultuur en een eigen nationale trots. Iets dat hij deelt met andere componisten van volkeren die in diezelfde tijd hun onafhankelijkheid verkregen en zich ontworstelden aan overheersing. Een belangrijk moment in dit proces voor Sibelius is het krijgen van een stipendium van de universiteit van Helsinki in 1892. Hij toog naar Karelië in het Noord Oosten van Finland, ook voor hem onbekend gebied, om de Finse volksmuziek te gaan bestuderen en die muziek zou een rode draad gaan vormen in zijn imposante oeuvre. Niet op een zeer directe wijze, daar is Sibelius te veel een componist voor uit zijn tijd, geworteld in de overheersende traditie van Midden Europa, maar herkenbaar is het zeker.
We horen het hier live. Pauliina Syrjälä op kantele, een instrument uit de citerfamilie dat kenmerkend is voor dit deel van Europa en zangeres Ilona Korhonen brengen een aantal liederen ten gehore, afgewisseld met een tweetal stukken van Sibelius voor viool en piano, uitgevoerd door violist Pekka Kuusisto en pianiste Heini Kärkkäinen. De zang in deze volksliederen houdt het midden tussen spraak en zang en de klanken van de kantele mengen zich opvallend goed met die van de zang. Maar bovenal is deze muziek zeer ritmisch, vaak op een indringende manier. Leggen we daar de ‘Cinq danses champêtres voor viool en piano’, opus 106 naast of de ‘Sonatine voor viool en piano’, opus 80, dan zijn de overeenkomsten frappant. Natuurlijk horen we in de Sonatine de invloed van Johannes Brahms en van andere muziek van rond 1915, het jaar waaruit dit stuk stamt, maar in het prachtige rustige tweede deel horen we in die zwevende vioolmelodie ook die volksmuziek terug. Hetzelfde bemerken we in die ‘Cinq danses champêtres’ uit 1924. Vooral het tweede deel, ‘Alla polacca’ en het vierde ‘Poco moderato’ vallen op door hun ritmische, melodieuze structuur.
In de ‘zes humoresken voor viool en orkest’ die Sibelius om onbekende reden over de opusnummers 87 en 89 verdeelde, horen we de invloed van volksmuziek eveneens duidelijk terug. Die zes humoresken zijn niet minder dan een aaneenschakeling van wonderlijke, poëtische melodieën, ook hier door Kuusisto prachtig verklankt. Deze violist is niet alleen een virtuoos, hij verstaat ook de kunst om de kleinste details in deze zeer genuanceerde en klankrijke muziek te laten horen. Dat Kuusisto tot in zijn nerven vertrouwd is met deze muziek wordt hier onomstotelijk duidelijk. Prachtig ook hoe Sibelius de orkestrale ondersteuning in dit stuk heeft vormgegeven. Het zijn vaak sfeervolle wolken van klank waarmee de verrichtingen van de solo violist optimaal worden ondersteund.
Als dirigent koos het orkest eveneens iemand bij wie de muziek van Sibelius, immers de nationale componist van Finland, in het bloed zit: Jukka-Pekka Saraste, de huidige chef-dirigent van het WDR Sinfonieorchester Köln. Hij leidt het Rotterdams Philharmonisch Orkest groots en met veel daadkracht door Sibelius’ muziek. Hij kent de weg, zo veel is wel zeker. Dat horen we in de bezielde lezing van ‘Finlandia’, het stuk dat de componist in 1899 schreef en dat uit zou groeien tot hét stuk in de strijd om onafhankelijkheid. Een partituur heeft Saraste hier niet nodig, hij kent iedere noot. En we horen het in de eerste symfonie dat na de pauze komt. Die stamt eveneens uit 1899 en Sibelius sluit hier nadrukkelijk aan op de traditie, met name in de persoon van Tsjaikovski. Veel op met de Rus als bezetter had Sibelius niet, hij was overtuigd nationalist, maar de aversie strekte zich niet uit tot de kunst. Prachtig dat begin, die klarinetsolo die de start van het ‘Andante, ma non troppo’ markeert. Een rijke, veelkleurige melodie, waarmee Sibelius weer laat horen hoe veel hij muzikaal kan uitdrukken met in wezen beperkte middelen. Het orkest pakt het over, eerst de strijkers, dan de blazers, met een grote, meeslepende kracht. Ook in dit stuk klinkt de muziek overigens regelmatig vrij abstract, zoals in het heftig stromende ‘Andante (ma non troppo lento)’, ter afwisseling van pakkende melodische patronen. Ronduit grillig zijn het derde deel, ‘Scherzo. Allegro’ en het vierde ‘Finale. Andante – Allegro molto – Andante assai’. Pakkende melodieën horen we ook hier, maar nu afgewisseld met momenten van een overweldigende stormachtige kracht, als vervaarlijke rotsen in een snel stromende rivier. Maar geen nood, Saraste loodst het orkest er met grote souplesse behoedzaam doorheen.