Theater aan de Parade, Den Bosch – 11 mei 2019
Met de Philharmonie zuidnederland, onder leiding van Jamie Phillips, maken we een reis door de tijd en bestrijken een eeuw van 1885 tot 1985. Maar dan wel in omgekeerde volgorde. Van ‘The Chairman Dances’ van John Adams reizen we via de ‘Serenade, after Plato’s Symposium’, met een rol voor violiste Liza Ferschtman, van Leonard Bernstein naar de zevende symfonie van Antonin Dvořák.
Adams schreef zijn ‘The Chairman Dances’ in 1985 als opmaat voor zijn opera ‘Nixon in China’ waarin de componist terugkijkt naar het bezoek van Richard Nixon en Henry Kissinger aan Mao Zedong in 1972. De muziek van ‘The Chairman Dances’ heeft in deze vorm de opera niet gehaald, maar de gebeurtenis waar dit stuk naar verwijst wel: de vrouw van Mao doorbreekt het protocol door tijdens een staatsbanket met haar man een dansje te maken. Typisch Adams dit stuk waarin de invloed van de minimal music samengaat met die van de Europese klassieke muziek van de negentiende eeuw, iets waar we deze componist steevast aan herkennen. Het resultaat is er naar: een prachtige afwisseling van spannende dynamiek en lange lyrische lijnen.
‘Serenade, after Plato’s Symposium’ schreef Bernstein in 1954, na het herlezen van het beroemde ‘Symposium’ van Plato, voor viool, harp, slagwerk en strijkers. In het stuk van Plato bezingen de aanwezigen tijdens een feestmaal de liefde in al zijn facetten, iets wat Bernstein hier met muziek doet. Het eerste deel, ‘Phaedrus: Pausanias – lento, allegro’ begint heel toepasselijk met een vioolsolo, een eerste moment waarin Ferschtman kan schitteren. Ze speelt het intens en fragiel, dan vallen de overige violen bij, terwijl de altviolen een soort van tegenstem weergeven. In felle passages verderop horen we dat we met Bernstein van doen hebben. De invloed van musical en jazz is nooit ver weg. Mooi klinkt de lichtvoetige melodie in ‘Ariostopahnes, allegretto’, evenals de dialoog die de viool hier met het orkest aangaat. Dat in ‘Eryximachus, The Doctor, presto’ de erotische liefde centraal staat, zal niemand verbazen. Een klap van het slagwerk zet extatisch orkestspel in gang, doorsneden door gloedvolle solopassages van de violist. In ‘Agathon, adagio’, wellicht wel het mooiste deel van deze serenade’ horen we een bijna zwevende, innemende melodie van het orkest, dienend als tegenwicht voor een ingetogen solo. Het mondt uit in een grootse scène voor het orkest waarin Bernstein een prachtige spanningsboog trekt, waarna de viool alle ruimte krijgt voor een bitterzoete solopartij. Maar het mooist is het slot van dit deel waarin de viool en het orkest intiem om elkaar heen cirkelen. Het geluid van een klok en dan krachtige strijkers die de aanzet geven tot ‘Socrates: Alcibades, molto tenuto, allegro molto vivace’, gevolgd door een sterke en intense dialoog tussen de solo viool en de eerste cello. Dan volgt een krachtige orkestpassage waarin we sterker dan eerder in dit stuk de invloed van de jazz terughoren, muziek waar Bernstein meer dan vertrouwd mee was. Een prachtig stuk, dat weer eens duidelijk maakt dat Bernstein meer dan interessante muziek heeft gecomponeerd, een aspect van zijn carrière dat nogal eens onderbelicht blijft
Halverwege het concert met twee Amerikaanse componisten uit onze tijd kunnen we hier reeds de balans opmaken. Phillips heeft het orkest prima in de hand en levert een strakke lezing van beide stukken, iets dat met name bij Adams opvalt. Dat hij reeds drie keer eerder voor dit orkest stond, is daarbij zeker een voordeel. Ferschtman blinkt uit in dit concert van Bernstein en weet zowel inhoud te geven aan de subtiele, romantische momenten als aan die frases waarin temperament en passie de boventoon moeten voeren.
Tsjechië maakte in 1885, het jaar waarin Dvořák zijn zevende symfonie schreef in opdracht van de London Philharmonic Society, nog deel uit van de Habsburgse dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. En net als bij veel andere minderheden binnen dit rijk broeide het ook bij de Tsjechen. Zij wilden meer aandacht voor hun eigen cultuur en tradities. Iets dat ook Dvořák bezig hield en dat hij mede in deze symfonie een plaats gaf. Zo zag hij de grote finale, het vierde deel als een uiting van het vermogen van de Tsjechen om in opstand te komen tegen de onderdrukker. Dat hij dit stuk schreef voor een Engelse opdrachtgever hielp, met deze symfonie wilde hij laten horen wat een prachtige muziek er uit Tsjechië komt! Hij pakt dan ook groots uit in het ‘Allegro maestoso’, de naam zegt het al. Maar veel mooier is het ‘Poco adagio’ met een meanderende melodie, afgebakend door krachtige en kleurrijke accenten. Toch betoont Dvořák zich ook schatplichtig aan de Oostenrijkse muziek die hij zo goed kende. De derde symfonie van Johannes Brahms inspireerde hem bij deze zevende, maar ook de walsen van Johann Strauss, goed terug te horen in het dansante ‘Scherzo: vivace – Poco meno mosso’.