Ofschoon het complete werk voor orgel dat de Franse componist Maurice Duruflé schreef op één Cd past, is zijn invloed op de vernieuwing van de orgelmuziek aanzienlijk. We kunnen dan ook zeker stellen dat Aeolus een goede stap nam met het laten opnemen van deze stukken door organist Stéphane Mottoul. De plaats van handeling: het Thomas orgel in de Sint Laurentius kerk in het Luxemburgse Diekirch.
Duruflé wordt geboren in 1902 en binnen alle studies die hij volgt, hij studeerde onder andere bij Louis Vierne en Paul Dukas, is er één van diepe invloed op zijn ontwikkeling: zijn lessen aan de zangersschool van de kathedraal van Rouen op tienjarige leeftijd. De lessen in het Gregoriaans zouden zijn latere composities sterk beïnvloeden. In 1930 wordt Duruflé organist aan de Saint-Etienne-du-Mont in Parijs, een baan die hij tot 1975 zou behouden. Daarnaast geeft hij les en componeert hij een relatief klein, maar zeer bijzonder oeuvre bij elkaar. Het telt slechts 14 opusnummers en een handvol ongenummerde stukken, waarvan het merendeel voor orgel.
Het oudste daarvoor is een ‘Scherzo’ uit 1924. Het is tevens zijn eerste volwaardige compositie, ook al gaat het als opus 2 door het leven. Duruflé studeert dan nog aan het conservatorium in Parijs maar aan dit stuk is dit geenszins af te horen. Eigenlijk doet dit ‘Scherzo’ voor ons opvallend modern aan. Uit het niets laat de componist hier een wolk van klank ontstaan, eerst de lage tonen en dan doemen de hoge hieruit op. Eén van de langere stukken is de ‘Prélude, Adagio et Choral varié sur le thème du Veni Creator’, opus 4 uit 1930. De basis voor dit stuk ligt in de hymne die met Pinksteren wordt gezongen: Veni Creator Spritus’. Het stuk is opgedragen aan zijn leraar en toenmalige organist van de Notre Dame, Louis Vierne. Ook dit stuk begint met de ‘Prélude’ op zeer ingetogen wijze en de invloed van het Gregoriaans is hier overduidelijk hoorbaar. In het ‘Adagio’ vinden we een eenvoudige melodie die Duruflé naar een grootse, overdonderende climax van klanken voert, waarna we in het ‘Choral varié’ de variaties op thema’s, zo geliefd in de orgelmuziek, tegenkomen.
Wat de muziek voor ons, vaak niet meer gelovige luisteraars, boeiend maakt, is dat deze, juist door dit teruggrijpen op het Gregoriaans, vrij modern aandoet. Ik kan een ieder die houdt van de klanksculpturen die we vaak aantreffen in elektronische muziek aanraden dit album eens te beluisteren. De overeenkomsten zijn vaak meer dan treffend.
De ‘Suite’, opus 5, daterend uit 1933, wordt algemeen gezien als het hoogtepunt in Duruflé’s oeuvre. Ook hier begint de ‘Prélude’ met wat nog het best te omschrijven valt als een drone, waaruit stapvoets een zware melodie ontstaat die gaandeweg aan klankkleur wint en heel geleidelijk verder uitwaaiert en hoe Duruflé dit doet is werkelijk groots. Bijzonder zijn ook het opvallend lichte ‘Sicilienne’ en het donderende ‘Toccata’.
In 1942 schrijft Duruflé ‘Prélude et Fugue sur le nom d’Alain’, opus 7, ter nagedachtenis aan de componist Jehan Alain die op slechts 29 jarige leeftijd sneuvelt aan het front bij de bezetting van Frankrijk. In het uitgebreide boekje bij de Cd merkt Christoph M. Frommen terecht op dat je deze muziek, opvallend licht en helder van toon, nu niet bepaald verwacht bij een in memoriam. Duruflé blikt hier dan ook vooral terug op de vriendschap en de mooie momenten die daarbij horen. Het maakt het werk niet minder imposant. En hier moeten we dan ook stilstaan bij zowel het spel van Mottoul als de klank van dit Thomas Orgel. Die zijn beiden voortreffelijk en zorgen ervoor dat we optimaal kunnen genieten van deze bijzondere muziek.