Theater Chemnitz, Chemnitz – 22 april 2019
‘Götterdämmerung’ is het vierde, langste en laatste deel van ‘Der Ring des Nibelungen’, het epos dat Richard Wagner schreef tussen 1848 en 1874. De catastrofe, die we reeds aangekondigd zagen in ‘Das Rheingold’, voltrekt zich hier volledig en niets ontziend. Als laatste van de vier regisseuses, in deze cyclus bij Theater Chemnitz, slaagt Elisabeth Stöppler er op prachtige wijze om ons deelgenoot te maken van het drama, waarbij ze ons vooral met het grandioze einde weet te verrassen.
De goden spelen in dit laatste deel een verhoudingsgewijs vrij kleine rol op de achtergrond. Hier gaat het vooral over het wel en wee van Siegfried en Brünhilde die elkaar aan het eind van Siegfried in de armen sloten. Maar toen werd reeds duidelijk dat dit geen gemakkelijke relatie zou gaan worden. Stöppler gaat vooral met dit gegeven aan de slag en zet Siegfried neer als een soort van antiheld die zich onvast, duidelijk onder invloed, over het podium beweegt. Dat alles fout gaat wat fout kan gaan is zeker niet alleen hem aan te rekenen, maar zijn gebrek aan angst, zich vertalend in roekeloosheid en onbegrensde dadendrang helpt ook niet echt. Nadat hij Brünhilde achterlaat op de berg, met als cadeau de ring die hij Fafner ontstal, trekt hij naar de Rijn en loopt daar het trio Gunther, Gutrune en Hagen tegen het lijf. Prachtige rollen van Pierre-Yves Pruvot, Cornelia Ptassek en Marius Boloş. Gunther zoekt een vrouw, Gutrune een man en Hagen, hun stiefbroer weet raad. Siegfried, wiens roem hem vooruit is gesneld, is de ideale echtgenoot voor Gutrune en Brünhilde past perfect bij Gunther. En de ring is dan natuurlijk voor Hagen, iets dat hij wijselijk voor zich houdt. Als Siegfried bij de burcht verschijnt, oh toeval, neemt Hagen de eerste stap: middels een toverdrank wordt Siegfried op slag verliefd op Gutrune. Mooi zoals Stöppler dit neerzet en hoe Martin Iliev direct alles in de strijd gooit voor zijn Gutrune. Brünhilde is hij op slag vergeten. Natuurlijk in eerste instantie door die drank, maar je voelt aan alles dat zijn persoonlijkheid ook niet echt helpt. Hij is nu niet bepaald gericht op eeuwige trouw, daar is hij veel te rusteloos voor. Als Gunther aansluitend begint over een vrouw op een rots omringd door vlammen biedt Siegfried direct aan Brünhilde te gaan halen, middels de tarnhelm, eveneens gejat van Fafner, kan hij zich immers vermommen als Gunther.
En daar begint de ellende. Hij haalt niet alleen Brünhilde maar bedrijft ook maar direct, in de gedaante van Gunther, de liefde met haar en neemt haar de ring af. Zie ook hier weer die onbesuisde roekeloosheid. Als aansluitend in het kasteel Brünhilde Siegfried tegenkomt in zijn werkelijke gedaante, met Gutrune aan zijn zijde, stort haar wereld in. En als ze ontdekt dat hij de ring heeft die hij haar eerder schonk, begint bij de rest van het gezelschap ook het één en ander te dagen. Als in een kettingreactie vallen er nu doden: Hagen doodt Siegfried en vervolgens Gunther in de strijd om de ring. Dan heeft Gutrune door wat er fout ging: Hagen had nooit verteld dat Siegfried, Brünhilde reeds wakker gemaakt had op de rots en zij hem dus al toebehoorde. En hier doet Stöppler iets interessants: wordt Hagen uiteindelijk bij Wagner omgebracht door de Rijndochters, bij Stöppler is het Gutrune die hem doodschiet vanwege zijn verraad. Een veel zinnigere invulling, dat moorden past ook niet bij die Rijndochters.
Maar het meest verrassend is het einde. In het oorspronkelijke verhaal ziet Brünhilde, door die ontboezeming van Gutrune over het verhaal van de toverdrank, in dat de ontrouw niet in eerste plaats door Siegfried kwam en ze besluit om met haar paard Glane de brandstapel op te rijden waar haar held reeds op ligt. Die vuurzee brengt de Rijn in beroering, verwoest het kasteel en uiteindelijk ook Walhalla. Aanvankelijk lijkt Stöppler daar in mee te gaan. Daar staat Brünhilde in haar eentje op het podium, voor de derde keer op rij is Stéphanie Müther volledig op haar plaats in de rol van deze heldin. Zij is Brünhilde. Het sneeuwt. Even een zijstapje; Een andere lijn van Stöppler is dat de wereld er door de klimaatverandering één is geworden van sneeuw en ijs. De nornen in het voorspel zien eruit als poolreizigers, Siegfried en Gunther hebben dikke pakken aan als ze naar de rots vertrekken en Glane is hier de naam van een slee. Het zet het gegeven dat iedereen hier met open ogen zijn onheil tegemoet gaat, waarschuwingen continu in de wind slaand, wel in een heel apart daglicht.
Maar goed, daar staat Brünhilde in de sneeuw, met in de ene hand een jerrycan en in de andere een aansteker. De aansteker flikkert al. Dan ziet ze haar moeder staan, Erda, die in Wagners mannenwereld tot nu toe vrijwel geen noemenswaardige rol heeft gespeeld en die hij er volledig buiten lied toen Wotan zijn dochter zo zwaar strafte. Maar nu is ze er, samen met een norn, haar dochter Waltraute, die eerder nog Brünhilde vroeg de ring op te offeren en de Rijndochters. Ze ontfermen zich over elkaar. Het stopt met sneeuwen. En op Wagners laatste, hoopvolle klanken ontvouwt zich een prachtig beeld van harmonie. Wellicht, zo lijkt Stöppler te zeggen, moet de macht eens bij vrouwen komen te liggen, wellicht zijn zij beter in staat de wereld op een evenwichtige wijze vorm te geven.