Theater Chemnitz, Chemnitz – 18 april 2019
Middels mythen, sagen en sprookjes probeert de mens al eeuwenlang grip te krijgen op het leven en zijn mysteries. Sinds het oude Mesopotamië, de Grieken en Romeinen spelen verhalen vol goden, mythische wezens, fabeldieren en mensen een rol in onze cultuur. En ook in onze tijd is de aantrekkingskracht van fantasy groot. Zie de successen die Peter Jackson boekte met zijn verfilmingen van Tolkien’s ‘Lord of the Ring’ en de massa’s mensen die dezer dagen hun tv inschakelen om het finale seizoen van ‘Game of Thrones’ te volgen. Ook Richard Wagner putte uit oude sagen en verhalen voor zijn opera’s en dan met name voor zijn vier avonden tellende epos ‘Der Ring des Nibelungen’ dat hier in de Duitse stad Chemnitz dezer dage rond Pasen integraal wordt uitgevoerd.
Wagner’s Ring vangt natuurlijk aan met ‘Das Rheingold’ waarin de componist de opmaat geeft tot zijn epos waarin hij het wel en wee van de goden en in hun kielzog de mensen uit de doeken doet. Niets menselijks is die goden overigens vreemd, iets dat we ook al bij de Grieken zagen. Ze zijn net zo scrupuleus, hebzuchtig en nietsontziend als wij mensen. Regisseuse Verena Stoiber trekt het verhaal dan ook volledig onze wereld binnen. Heeft de eerste akte met prachtige Rijndochters en Jukka Rasilainen die als Alberich nog wat op gang moet komen, nog een enigszins onbestemd karakter, in de volgende aktes drukt Stoiber ons keihard met onze neus op de feiten. Of eigenlijk doet ze dat reeds aan het einde van die eerste akte als Alberich het goud rooft, hier door de drie Rijndochters met veel geweld van hun gouden haar te beroven: de vrouw als slachtoffer van die mannen die nietsontziend uit zijn op macht en geld en alles daarvoor opofferen. Wotan ging al even lichtzinnig om met Freia toen hij haar aan de reuzen Fasolt en Fafner beloofde in ruil voor het bouwen van Walhalla, zijn nieuwe burcht. En nu die klaar is en zij hun buit komen opeisen, beseft Wotan dat dit niet handig was. Maar erg veel drukker wil hij zich er niet over maken, gewend als hij is om zich altijd overal uit te redden. Zo voert Stoiber hem ook ten tonele: als de zakenman in vlot kostuum die zijn omgeving continu naar zijn hand zet. Krisztián Cser zet hem prachtig neer. En Bernhard Berchtold is magnifiek als Loge, zijn rechterhand en de man die de kastanjes uit het vuur mag halen. Beiden krijgen de reuzen uiteindelijk zo ver af te zien van Freia en in ruil voor haar genoegen te nemen met die Nibelungenschat die Alberich heeft gestolen. Loge ziet het helder: “Durch Raub! Was ein Dieb stahl, das stielst du dem Dieb: wird leichter ein Eigen erlangt?”
Op dus naar Alberich, die inmiddels een waar zakenimperium heeft opgetuigd, inclusief een sweatshop waarin kinderen consumptieartikelen vervaardigen en een bordeel. Listig weten Wotan en Loge Alberich te overmeesteren en zijn imperium over te hevelen, inclusief de arbeiders en de prostituees, naar Walhalla als beloning voor Fasolt en Fafner. Die nemen daar, als ze in de avond terugkeren met de als onderpand de meegenomen Freia, genoegen mee. Maar niet nadat Wotan ook de buitgemaakte ring heeft ingeleverd. Ook dat is een constante in deze cyclus: we willen het onderste uit de kan. Als Erda, een prachtige rol van Bernadett Fodor, niet ten tonele was verschenen om Wotan te waarschuwen tegen zijn hebzucht, was hij wellicht nooit gezwicht. Dat doet hij gelukkig wel want die ring is vervloekt, dankzij Alberich die niet kan uitstaan dat hij hem niet meer heeft. Het noodlot slaat dan ook toe als Fafner zijn broer Fasolt vermoordt om die ring.
En terwijl Fafner zijn spullen, kindslaven en prostituees afvoert – een prachtig beeld dat het kapitalisme met al zijn uitwassen neerzet, en dat in het voormalige Karl-Marx-Stadt – betreden de goden hun nieuwe burcht. Dan doemen de Rijndochters op, de eerste slachtoffers van de hebzucht en Loge die vooruitblikt naar alle ellende die ons de komende drie avonden nog te wachten staat.