Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 28 februari 2019
Zo megalomaan als dat het werk van Karlheinz Stockhausen vaak is, zo bescheiden en to the point is het hommage dat Görgy Kurtág in 1993 aan deze componist bracht. Onder de titel ‘Rückblick. Hommage à Stockhausen’ volgde Kurtág eenzelfde procedé als Stockhausen in 1969 toen hij van de Beethovenhalle in Bonn carte blanche kreeg: oudere stukken samen opvoeren en combineren met nieuwer werk. Maar waar Stockhausen het hele gebouw vijf uur lang als podium koos, beperkt Kurtág zich tot ruim een uur en vier musici, hier die van Ensemble Musikfabrik. De zeggingskracht is er niet minder om.
Wat Kurtág vooral aansprak was zoals gezegd Stockhausens aanpak. Eerdere stukken van Kurtág als de ‘8 Klavierstücke’, opus 31, ‘(…quasi scherzo…)’, ‘Die Sprüche des Péter Bornemisza’ en de ‘Drei Piliszky-Lieder’ worden gecombineerd, soms voorzien van een andere bezetting en met nieuwe overgangen met elkaar verbonden. Het geheel is Kurtág ten voeten uit: een eindeloze serie, bijna fragmentarische momenten. Melodische patronen doemen plotseling op en doven ook net zo snel weer uit. Kurtág heeft aan krap een minuut genoeg om een volledig werk te creëren, het blijft verbazingwekkend hoe hij dit voor elkaar krijgt. De muziek heeft iets vluchtigs en terloops, maar ieder fragment op zichzelf herbergt een wereld in zich. Alleen voor je dat goed en wel beseft is de componist al weer twee stappen verder. Dit is zo’n stuk dat je thuis iedere keer opnieuw moet afspelen, maar helaas is het, voor zover ik weet, tot op heden niet op plaat uitgebracht. Laten we hopen dat deze uitvoering van Ensemble Musikfabrik tot een uitgave gaat leiden, want wat deze musici hier presteren is grote klasse.
Zoals gezegd gebruikt Kurtág slechts vier musici met een redelijk bijzonder instrumentarium: allereerst zijn er twee toetsenisten (Benjamin Kobler en Ulrich Löffler) die een vleugel, een buffetpiano, een celeste en een klavecimbel bespelen, daarnaast vinden we een trompettist (Marco Blaauw), die met een keur aan trompetten en dempers werkt en een bassist (Florentin Ginot). De klanken die met deze combinatie kunnen worden gemaakt, zijn ongekend kleurrijk. Afhankelijk van het type trompet blijkt de klank prachtig samen te vallen met zowel één van de toetseninstrumenten als met de contrabas. Opvallend is daarbij een klein type trombone dat Blaauw hanteert in het allereerste deel, een ‘invocatio’ dat helemaal aan het eind weer terugkeert. Een bijzonder ijl, maar zeer subtiel geluid produceert hij hier, dat prachtig contrasteert met het slepende, ritmische patroon van piano en contrabas. In de ‘Drei Pilinszky Lieder’ horen we aansluitend de invloed van volksmuziek. Bijzonder zijn ook de ‘8 Klavierstücke’, opus 31, gespeeld door Kobler en waarin we opvallend grote dynamische contrasten aantreffen. De ‘Elf Fragmente aus ‘Die Sprüche des Péter Bornemisza’ vormt één van de hoogtepunten van deze cyclus. In elf korte miniaturen weet Kurtág iedere keer weer de kern te raken. Zoals in ‘Wie im Troge die Stinte’ (zoals in de trog de stank) waarin zeer heftig en dreunend piano wordt gespeeld, of de intense solo van Blaauw onder de klep van de piano in ‘Er rafft dich der Tod’.
De uitvoering is ronduit schitterend. De vier hebben zich het idioom van Kurtág uitstekend eigen gemaakt en tonen hier het vermogen iedere noot de juiste lading mee te geven, een gave die essentieel is voor deze man zijn bijzondere muziek. Hulde! Nu nog op Cd uitbrengen.
De vier musici van Ensemble Musikfabrik studeerde het stuk samen met Kurtág in. Bekijk hier een impressie: