Concertgebouw, Amsterdam – 18 januari 2019
Het Koninklijk Concertgebouworkest koos voor dit programma, met als gastdirigent George Benjamin, voor het thema ‘Dageraad’. En dan zowel de letterlijke dageraad in de vorm van een zonsopkomst als de symbolische: die van een nieuwe tijd en de verwachtingen die daarbij horen. In dit geval die van de jaren ’20 van de vorige eeuw. Een tijd van hoop na de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog. Dat het concert begint en eindigt met de muziek van Maurice Ravel is dan ook geen toeval. Goed ook dat we Benjamin hier weer horen, zowel met een eigen stuk: ‘Dream of the Song’ als in zijn rol van dirigent. Het brengt ons de concerten tijdens het laatste Holland Festival weer in herinnering.
Ravel was weliswaar een Fransman maar zijn wieg stond in het Spaanse Baskenland, zijn moeder was Baskisch. De Spaanse culturele bagage zou hij zijn leven lang trouw blijven en zou zijn weg vinden in zijn composities. Bijvoorbeeld in ‘Alborada del gracioso’ dat hij in 1905 als onderdeel van ‘Miroirs’ schreef voor piano en dat hij in 1918 bewerkte voor orkest. De flamenco invloed is hier groot, zeker in het eerste deel, dat van Benjamin een mooie, zeer strakke behandeling krijgt. In de fagotsolo, die het middendeel vormt, krijgen we een ander aspect van de Spaanse muziekcultuur: de weemoed vol onderhuidse passie. Het slotdeel klinkt weer onstuimig met golven van klank. Ravel was absoluut iemand die mee vorm wilde geven aan een nieuwe tijd. Hij had in Parijs nauw contact met mede kunstenaars en liet zich inspireren door de beeldende kunst en de nieuwe architectuur.
Dat blijkt ook uit de compositie waar iedereen Ravel primair van kent: ‘Borero’. Even simpel als doeltreffend is dit stuk. Het thema beslaat uit een thema van 16 maten. Het klinkt eerst via de dwarsfluit: solo, dan komen er strijkers bij met heel zacht pizzicato, dan klinkt de fagot in het thema en zo verder. Steeds meer instrumenten, een steeds rijkere klank tot het in een overweldigende stroom van klanken eindigt. De kracht zit hier meer dan in ieder ander werk in de herhaling, iets wat dit stuk zijn meeslepende karakter geeft. En ook al heeft dit stuk niets van doen met een zonsopgang, de opbouw heeft er zeker iets van weg. Benjamin geeft het stuk heel zorgvuldig vorm, strak, maar vooral zeer beheerst en met veel oog voor de details. En het orkest speelt het duidelijk met veel plezier.
Zoals de titel ‘Sol’ al aan aangeeft speelt in dit stuk uit 2017, van de Spaanse componist Blai Soler , de zon wel een rol. Langzaam, als bij een zonsopgang, bouwt hij het central thema uit. Het krijgt steeds meer kleur, met name vanuit het koper, terwijl het slagwerk zorgt voor een bescheiden verfraaiing en het ritmische, energieke steeds meer toeneemt. Iets waar we Solers Spaanse wortels duidelijk in terughoren, al is het minder nadrukkelijk dan bij Ravel. In het tweede deel beginnen we min of meer van voren af aan, al komt hier ook een ander aspect van de titel naar voren. de sol is de g in het Romaans en het is deze noot die hier continu klinkt, eerst door de hobo, vervolgens door het koper, de fagotten en de klarinetten en tenslotte in een daverende climax. Spanje diende ook tot inspiratie van ‘Dream of the Song’ van Benjamin zelf. Hij baseerde zich op poëzie van dichters uit Granada, zowel uit de Moorse tijd als uit de jaren ’20, in de persoon van Federico García Lorca. Het stuk beleefde zijn wereldpremière door het Koninklijk Concertgebouw Orkest in september 2015 en wordt hier dus hernomen. Opvallend in dit stuk is de bezetting. Naast strijkers bestaat het orkest louter uit hoorns, hobo’s, harpen en slagwerk. Verder aangevuld met een countertenor en een vrouwenkoor. We beginnen deze uit zes delen bestaande cyclus met het energieke ‘The Pen’ en ontmoeten countertenor Bejun Mehta met een gloedvolle bijdrage, prachtig hoe de klank van zijn stem zich hier mengt met die van de blazers. Het tweede deel, dat de veelzeggende titel ‘The Multiple Troubles of Man’ draagt, klinkt dienovereenkomstig melancholiek in de bewegingen van de strijkers, in de getormenteerde zang van Mehta en in de breekbare hobopartij. In ‘Gazing through the Night’ horen we voor het eerst het vrouwenkoor, de dames van het Nederlands Kamerkoor, Mehta bescheiden begeleidend met vloeiende, hoge klanken. Mooi is ook die ene hoorn die steeds door het strijkersritme heen breekt. In het getormenteerd klinkende vierde deel, een aantal regels uit ‘Gacela del amor maravilloso’ horen we alleen het vrouwenkoor en het orkest, het snijdt door merg en been. In het liefdesgedicht ‘The Gazelle’ horen we weer Mehta met een gloedvolle bijdrage. Bijzonder is ook het slot, ‘My Heart Thinks as the Sun Comes Up’, met name vanwege de speelse dialoog tussen Mehta en het vrouwenkoor.
In opdracht van het orkest schreef Christiaan Richter ‘Wendingen’. De zonsopgang speelt hier een rol in de vorm van het wooncomplex ‘De Dageraad’, gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School. Hier komen de twee betekenissen van zonsopgang, zoals hierboven geschetst, dus prachtig samen. Een belangrijk element in dit stuk is het ritme, waarmee Richter de herhaling in de architectuur van die tijd prachtig verklankt. Daarnaast valt het gebruik van stilte op in dit stuk, waardoor de componist spanning weer in te brengen.