Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 13 december 2018
Onder de vlag ‘De lange adem van traditie en vernieuwing’ geeft het Nieuw Ensemble, hier in het Muziekgebouw aan ’t IJ, een podium aan componisten die muziek van het verleden koppelen aan het heden, geeft het ruimte aan iets minder nieuwe stukken en laat het en passant zien dat het instrumentarium dat componisten ter beschikking staat nog lang niet is uitontwikkeld. Dat levert een veelzijdig palet op waarin plaats is voor Guillaume Dufay, Pavel Haas, Robert Heppener, Jan van Vlijmen, Rodney Sharman, Wilbert Bulsink en Ondřej Adámek.
Dufay kan zonder meer gezien worden als één van de belangrijkste componisten uit de westerse muziekgeschiedenis en dat zijn werk, net als dat van veel tijdgenoten uit de Renaissance, een inspiratiebron is voor hedendaagse componisten, hoeft niet te verbazen. Die muziek heeft iets puurs en geconcentreerds en heeft nog niet de opsmuk die de Barok zou gaan kenmerken. Heppener had er in ieder geval iets mee en bewerkte onder andere ‘Donnes l’assault à la fortresse’ en ‘Mon bien amour’ voor ensemble. Heppener ging daarbij echter verder dan simpelweg de noten verdelen over een ander instrumentarium, hij voegde een dimensie toe. Dufay is herkenbaar en ‘Donnes l’assault à la fortresse’, een strijdlied klinkt vitaal en daadkrachtig, maar er is meer. We horen hier ook muzikale bewegingen die nooit van Dufay afkomstig kunnen zijn en waarmee Heppener deze muziek mee onze tijd in sleept. Dufay met een knipoog. Jan Van Vlijmen deed dat minder met de vier liederen van Pavel Haas die onweerstaanbaar worden vertolkt door bariton Mattijs van de Woerd. Haas schreef ze in 1944 in Theresienstadt, kort voor hij in Auschwitz vermoord zou worden, op verzoek van de bariton Karel Berman. Schreef Haas ze voor piano, Van Vlijmen bewerkte ze in 1995 voor het Nieuw Ensemble. Een goede greep en Van Vlijmen weet de sfeer die Haas in deze liederen, gebaseerd op Chinese teksten uit de achtste eeuw, legde uitstekend te vertalen naar ensemble. Prachtig zijn de bijdrages van basklarinet en fagot om het duistere in de liederen te verklanken. Vooral in ‘Daleko měsíc je domova’, ofwel ‘Ver van mijn thuis is de maan’ weet Haas de luisteraar te raken. Het kan niet anders dan dat de componist in die lied dat gaat over het gevoel van heimwee, zijn eigen situatie mede verklankte.
Van de Woerd horen we ook in ‘Nader tot U’ dat de Canadese componist Rodney Sharman schreef op teksten van Gerard Reve. Sharman heeft een band met Nederland sinds hij begin jaren ’80 als gastdocent aan het instituut voor Sonologie verbonden was. Een bijzonder stuk waarin de ietwat gedragen, plechtstatige wijze van zingen opvalt. Het heeft een zekere monotonie die past bij de muziek die meer gericht is op klankkleur en sfeer dan op het creëren van een melodie. Het tempo is traag, bijna slepend en de middelen die Sharman inzet zijn minimaal. Helemaal in het derde deel, ‘Herkenning’ waarin we naast de stem louter de contrabas horen. In ‘Small Flowers’ dat zijn wereldpremière vanavond beleeft, doet Sharman iets soortgelijks. In dit stuk staat het geluid van de blokfluit centraal en proberen de overige instrumenten hier zo dicht mogelijk bij te komen. Met als gevolg een ijle, surrealistisch aandoende klankmist.
Hierboven kwam reeds ter sprake dat componisten niet alleen recyclen maar ook vernieuwen, bijvoorbeeld in het instrumentarium. Tijdens dit concert klinken er twee voorbeelden. Van Wilbert Bulsink horen we ‘Op/Weg…geblazen’ en van Adámek ‘Conséquences particulièrement blanches ou noires’. De eerste gebruikt een zogenaamde luchtpiano, die hij zelf bespeelt, de tweede een zelf ontwikkelde Airmachine, met een gastrol van percussionist Roméo Monteiro. Bij het stuk van Bulsink stonden we reeds eerder stil, het Nieuw Ensemble speelde het reeds in 2016 in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Bij Adámek is dat een ander verhaal, hij klonk nog niet eerder in Amsterdam. Een ontdekking is deze componist beslist en in ‘Conséquences particulièrement blanches ou noires’ zet hij letterlijk alles op zijn kop. Geluiden die we normaal gesproken tijdens een concert willen vermijden neemt hij met zijn Airmachine als uitgangspunt. Het gegeven is in wezen vrij simpel: de Airmachine is een apparaat waarmee je lucht kan blazen of aanzuigen. Bevestig aan ventielen vervolgens hulpmiddelen en je kunt de vreemdste geluiden creëren. Dat begint met uitbundig gepomp en gezucht door het plaatsen van plastic handschoenen op de ventielen, tevens een komisch schouwspel. Verderop komen feestfluitjes, toeters en apparaten die wel wat weg hebben van een fietspomp in beeld, allen met hun eigen klankbeeld. Of dat niet genoeg is laat Adámek het ensemble hierbij aansluiten, de klankwereld van de Airmachine versterken. En ja, het is niet gespeend van humor, is grotesk, maar het werkt wel! Chaos dus, maar dan wel strak georganiseerd en met veel schwung gespeeld door het Nieuw Ensemble onder leiding van Ed Spanjaard. Goed dat de muziek van Adámek nu ook doorgedrongen is tot Amsterdam.
Ondřej Adámek aan het werk met de Airmachine: