Kunstmuziekroute diverse locaties – ‘s-Hertogenbosch – 4 november 2018
Normaal gesproken vind de kunstmuziekroute altijd plaats op de laatste zondag van November Music. Maar aangezien deze activiteit nu niet bepaald goed past bij de carnavalsactiviteiten waar Den Bosch op 11 november onder gebukt gaat, is de route dit jaar verplaatst naar de eerste zondag en mogen we op deze dag naar eigen inzicht een serie voorstellingen plannen.
Bij de eerste twee stukken hebben de componisten gemeend hun compositie uit te moeten breiden met een performance. Op zich is dat prima, we zagen gisteren bij Jennifer Walshe nog een prachtig voorbeeld hoe goed dat kan uitpakken, maar heel vaak brengt het eerder schade toe dan dat het wat toevoegt. Want wat Jan van de Putte nu eigenlijk beoogt met ‘Vorsicht, Katharina!’, een stuk dat hij schreef voor celliste Katharina Gross is voor mij volstrekt onduidelijk. Aan Gross ligt het niet, zij kwijt zich met volle overgave en precisie aan Van de Putte’s ideeën. Het ligt duidelijk aan die ideeën. Het eerste kwartier gaat op aan Gross die zich al tellend en later woorden uitsprekend, beweegt door de ruimte. Wat dit betekent? Geen idee. Dan maakt ze staand bewegingen met haar strijkstok waardoor we het zoevende geluid horen, gaat zitten en speelt nog altijd niet. We zijn reeds over de helft van het stuk als de eerste noten klinken. Het moet gezegd dat Van de Putte ons daarna regelmatig trakteert op een bijzondere klankwereld, vooral als Gross zeer hoge, soms op een fluit of vogelgeluiden gelijkende klanken speelt. Bijzonder is ook het einde waarin de intensiteit opvalt in een passage die nog het meest wegheeft van een aardse dans. Maar het stuk ermee redden, lukt dan al lang niet meer. De Schotse, maar tegenwoordig in Nederland woonachtige Genevieve Murphy lukt het met ‘The One I Feed’ beter, ook al roept haar stuk eveneens vraagtekens op. Murphy toonde al eerder een fascinatie voor psychologie, bijvoorbeeld in ‘Squeeze Machine’ dat vorig jaar tijdens Gaudeamus Muziekweek te horen was en dat autisme als uitgangspunt neemt. In ‘The One I Feed’ schetst Murphy, volgens het programmaboekje “een portret van het conflict en de onzekerheid in een destructieve geest. Hierbij legt Murphy de nadruk op het conflict tussen de aantrekkingskracht en de afschrikkende werking die dit gedrag voor deze mensen voortdurend heeft. Het resultaat is een indringend proces dat hoorbaar én zichtbaar is voor het gehele publiek.” Niet dus. Wat we zien en horen zijn twee accordeonisten: Renée Bekkers en Pieternel Berkers van het duo TOEAC. Zij spelen aardige muziek, doortrokken van Schotse folk en soms mooie klankeffecten als de speelsters het extreme hoog opzoeken. Opzienbarend is het allemaal niet en een conflict ervaren we niet. In de tussentijd werkt Murphy zelf hard. Ze is in de weer met van die flexibele ventilatieslangen. Bevestigd aan het plafond, beweegt ze die op en neer en knoopt ze aan elkaar in steeds ingewikkeldere constructies, blijkbaar het hierboven beschreven proces verbeeldend. Echt veel duidelijker wordt het er allemaal niet op en wat Murphy nu echt wil aantonen blijft onduidelijk.
Gábor Tarján is wat dat betreft een stuk duidelijker in de uitwerking van zijn ideeën, ‘Latitude/Longitude’ baseerde hij op het boek ‘Atlas of Remote Islands’ van Judith Schalanskys. En in zijn stuk voor harp en slagwerk bouwt hij dan ook eilanden van klank. Apart is daarbij het gebruik van de harp. Door zich hier voornamelijk te concentreren op de korte, hoge snaren lijkt het effect al evenzeer op slagwerk dan het slagwerk zelf. Overweldigend zet hij in door slagwerker Niels Meliefste, die we kennen van zijn deelname aan Slagwerk Den Haag, harde slagen te laten geven op het klokkenspel en de galm te gebruiken als begeleiding van de op de harp, Eve Tebbe, gespeelde noten. Het geeft een wonderlijk verstild effect tot de volgende slag klinkt. Zo krijgen we direct aan het begin een ander kenmerk van dit stuk te horen: het werken met grote contrasten in volume. Bijzonder is ook het gebruik van Oosters slagwerk als de gong en de gambang, een soort van xylofoon die in het gamelanorkest wordt gebruikt. Bijzondere klankkleuren worden eveneens gecreëerd door Maja Solveig Kjelstrup Ratkje in haar stuk ‘Aeolian’ dat wordt uitgevoerd door het Red Note Ensemble, samen met accordeonist Andreas Borregaard. Hier is het instrumentarium echter nog extravaganter dan dat van Tarján. In ‘Aeolian’ is een belangrijke rol weggelegd voor een zeer divers corpus aan windmachines, perpetuum mobiles, blaasbalgen en machines om ballonnen op te blazen. Deze vormen bijzondere klanken die prachtig contrasteren met de traditionele instrumenten waarbij met name Ratkje’s voorkeur voor het laag opvalt: de bastrombone – voorzien van demper, de basfluit, de basklarinet en de contrabas. Een vondst is tevens het orkest van plastic vogeltjes, voortgedreven door een harmonium. Tussen al deze klanken beweegt Borregaard zich met zijn accordeon, met ondersteuning van anderen, prachtige melodieën spelend waarin de Noorse weidsheid en melancholie doorklinken.