TivoliVredenburg, Utrecht – 5 september 2018
De Gaudeamus Muziekweek is weer begonnen. Gisterenavond vond in het Utrechtse TivoliVredenburg het traditionele openingsconcert plaats met de wereldpremière van ‘The Garden’ een nieuw stuk van Richard Ayres, winnaar van de award in 1994 en dit jaar jurylid en twee stukken van genomineerden voor de prijs van dit jaar: William Kuo en William Dougherty. Tussendoor worden we muzikaal de eindeloze roltrappen van het gebouw op geleid.
Ayres schreef met ‘The Garden’ een bijzonder soort mini opera. Een surrealistisch sprookje waarin hij zowel voortborduurt op ‘De Tuin der Lusten’ van Hieronimus Bosch als op ‘De Goddelijke Komedie’ van Dante Alighieri. Ook hier onderneemt een man een reis, een gegeven dat we overigens in nog veel meer mythes en sprookjes tegenkomen, in dit geval naar het middelpunt van de aarde. Hij is ontevreden en zoekt rust en waar vindt je die anders dan diep onder de grond in je eigen achtertuin? Onderweg komt hij allerlei wezens tegen, waaronder een worm, een overleden soldaat, een basilisk – een soort mythische draak en een fossiel. Alles gevisualiseerd middels tekeningen van Martha Colburn. In het tweede, kortere deel reist hij de andere kant op: richting de hemel en het derde afsluitende deel, een soort van epiloog bevat een ronduit hilarisch interview met een bacterie. Geloofwaardig is dit verhaal dus allerminst, het is eerder te labelen als een parodie op eeuwenoude mythes en verhalen die een onlosmakelijk onderdeel vormen van onze cultuur. Hetzelfde kan gezegd worden over de muziek. Ayres citeert naar hartenlust uit eeuwen muziekcultuur en gebruikt even gemakkelijk polyfone Renaissance gezangen als hedendaagse techno en vermengt al die invloeden met zijn eigen gecomponeerde muziek tot een knap en vaak spannend geheel. Mooi daarbij is dat hij middels de muziek iedere ontmoeting van de hoofdpersoon tijdens zijn reis een eigen kleur geeft.
Nadeel daarbij is wel dat de hoofdpersoon in krap een uur wel heel veel ontmoetingen heeft. Het zorgt voor veel, wellicht wel wat te veel afwisseling in de muziek. Daarbij is zijn muziek zeker theatraal te noemen, soms uitstekend geschikt voor het circus op de Parade en niet vrij van een vorm van effectbejag. Kortom we zitten in een muzikale achtbaan, waarbij constante afwisseling de norm is en. Ayres zelf is zich daar zeker bewust van gezien een citaat in het boekje bij de Cd ‘Richard Ayres – Composers’ Voice Portrait’: “Op een goede dag kwamen allerlei heilige waarheden mij als volstrekt belachelijk voor: ‘Gij zult oorspronkelijk zijn, gij zult uzelf nooit herhalen, gij zult geen consonanten schrijven, gij zult, gij zult…’ Nu ben ik in staat om consonanten, dissonanten, melodieën, texturen, olifanten, wolken, sneeuwballen of wat ook te gebruiken, waar en wanneer ik maar wil. Het enige dat mij beperkingen oplegt zijn de grenzen van mijn eigen verbeelding.”
Het probleem daarbij is wel dat Ayres de aandacht van de luisteraar geen uur weet vast te houden met dit surrealistische sprookje. Daar is het toch allemaal net iets té voor. Té theatraal, té irrealistisch, té gefragmenteerd. Eén en ander laat onverlet dat Asko|Schönberg onder leiding van Bas Wiegers hier weer een prestatie van formaat levert. Verder verdient bariton Joshua Bloom het zeker om hier genoemd te worden. In zijn eentje vertolkt hij alle personages, met per personage een andere toonhoogte in zijn stem. Het levert menig hilarisch moment op. zoals in de afsluitende scène waarin de interviewer, met zo hoog mogelijke stem, de eeuwenoude bacterie bevraagt, die laatste bijna vanzelfsprekend met een zo laag mogelijke stem.
De Canadese componist William Kuo toont in zijn werk een grote interesse in het begrip ‘klank’, vaak in een ritmische setting. Hij zegt daar zelf over: “Op die manier kan ik klanken verschuiven, hun context veranderen en experimenteren met de manier waarop ze zich tot elkaar verhouden.” Dit citaat geldt onverkort voor ‘flieht wie ein Schatten’. De titel ontleende Kuo aan een vers uit het Bijbelboek Job in de vertaling van Maarten Luther. Het stuk begint met langgerekte tonen van de basklarinet, de trombone en de percussie waarna er, doordat de andere instrumenten erbij komen, een abstract klankschilderij ontstaat. Bijzonder is ook de rol van de basfluit, Ned McGowan, verderop in het stuk dat voor verrassende effecten zorgt. De muziek van William Dougherty vertoont overeenkomsten met dat van Kuo, beiden zijn meer dan gemiddeld geïnteresseerd in de werking van klank, schilderen ermee. ‘The New Normal’, het eerste stuk dat we van hem horen op dit festival, is wat dat betreft niet geheel een stereotype Dougherty stuk. Want dit stuk gaat niet enkel over klank, al speelt het een zeer belangrijke rol, maar is in eerste instantie een politiek stuk. De Amerikaan Dougherty schreef het na het rumoerige jaar 2016 waarin Trump aan de macht kwam, de Brexit plaatsvond en het populisme in Europa flink aan terrein won. Wat tot voor kort nog ondenkbaar was, werd ineens normaal. Middels sculpturale klankmassa’s doorsneden met elektronica weet Dougherty de noodzakelijke spanning te creëren. Eén en ander vermengt hij daarbij met samples, we horen Afro-Amerikaanse gevangenen ‘Old Alabama’ zingen en in een zeer opwindende scène vermengt hij het werk van noise artiest Merzbow met al even jagende klanken van het Asko|Schönberg Ensemble. Een memorabel stuk.