Ludwig van Beethoven – Symfonie nr. 9 (Concert Recensie)

Bozar, Brussel – 30 juni 2018

Alain Altinoglu

De Brusselse Munt, het Belgian National Orchestra en Bozar nemen alvast een voorschot op het 250ste geboortejaar van Ludwig van Beethoven in 2020 met het integraal uitvoeren van de negen symfonieën. De laatste, de negende, klonk als eerste, nog op de valreep van dit seizoen , de acht overige zullen in het seizoen 2018 / 2019 worden uitgevoerd, voorzien van vier premières van nieuwe werken die in opdracht voor deze gebeurtenis worden gecomponeerd. Alle reden dus om ook op deze blog eens aandacht te besteden aan een oude meester, oude noten. Want dit gegeven: het combineren van deze overbekende klassiekers met nieuw werk is iets om naar uit te kijken. Maar dus eerst die negende, met Alain Altinoglu op de bok.

Op 7 mei 1824 ging hij in Wenen in première. Nooit eerder had er zoiets geklonken. Nooit eerder was een symfonie van deze lengte geschreven, nooit eerder was een symfonie zo gelaagd, zo complex, nooit eerder klonken er vocalisten in een symfonie en nooit eerder een koor. Nooit eerder ook had een symfonie een zo duidelijke boodschap, een zo duidelijk verhaal als hier in deze negende. Het is tevens het laatste monumentale werk van Beethoven, hij schrijft daarna alleen nog de Bagatellen, opus 26 voor piano en zijn vijf laatste strijkkwartetten.

De negende heeft in die afgelopen twee eeuwen status gekregen en wordt zo ongeveer bij iedere feestelijke gelegenheid uit de kast gehaald. En dat kan lopen van Hitlers verjaardag tot aan het verdrag van Lissabon in 2007. Zelfs de Chinezen liepen ermee weg, als verklanking van de eeuwige klassenstrijd. Dat alles natuurlijk dankzij dat gedicht van Friedrich Schiller dat Beethoven als basis nam voor het vierde deel. ‘Ode an die Freude’. Zowel Schiller als Beethoven betonen zich daarbij schatplichtig aan Immanuel Kant die stelde dat de mens zich kan, zelfs moet verheffen aangezien hij een moreel wezen is. En dat is waar die tekst voor staat, wij kunnen onszelf overwinnen en daar vreugdevol over zijn. Die vreugde en opgewektheid zit er dan ook zeker in, maar de strijd om daar te komen eveneens en voor de momenten van duisternis is er zeker ook plaats.

Beethoven op een schilderij van Joseph Karl Stieler uit 1820, Beethoven schrijft in het manuscript van de ‘Missa Solemnis’, opus 123

Maar bovenal is deze symfonie een zeer complexe en ingenieuze compositie waarin Beethoven heel geleidelijk toewerkt naar die overbekende finale. Vrij snel na het begin van het eerste deel horen we reeds voor de eerste keer een paar overbekende patronen. Verder is dit deel vooral somber en massief, met onstuimige elementen. In het tweede deel – en dat is uitzonderlijk want normaal gesproken is het tweede deel van een symfonie juist een rustmoment – trekt Beethoven deze lijn door. De strijkers klinken in dit scherzo gejaagd, met een grote innerlijke spanning. En het is prachtig hoe de componist hier op diverse momenten de muziek stil laat vallen om het geheel van extra spanning te voorzien. In het derde deel vertraagt dan uiteindelijk het tempo:  de blazers beginnen hier, gevolgd door de intiem spelende strijkers. Of de zon hier door de bewolking breek. De melodie van de strijkers klinkt als een langzame dans, intens, met een vleugje frivoliteit. Het vierde deel begint met een dissonant, één die later door Richard Wagner werd betiteld als “fanfare van de verschrikking”, waarna Beethoven  afwisselend de intieme sfeer van het derde deel en de heftige van het eerste en tweede deel voortzet. Prachtig is vervolgens het moment waarop Beethoven de melodie bij  ‘Ode an die Freude’ inzet.  Eerst zacht en in het laag middels de cello’s – met een zekere spanning, dan met de altviolen, ondersteund door de fagotten en dan achtereenvolgens met de violen en de blazers. Steeds verder dijt het uit, als de kringen in een vijver na het gooien van een steen.  Dan klinken die dissonanten weer en horen we de bariton dit afbreken met de woorden: “O Freunde, nicht diese Töne”, alsof hij de componist aanspreekt, “Sondern lasst uns angenehmere anstimmen und freudenvollere!”, waarna die tekst van Schiller eindelijk klinkt en we in de roes van grootsheid belanden.

Het vraagt wat, het uitvoeren van deze symfonie. Op het podium het Symfonieorkest van de Munt en het Belgian National Orchestra, het koor van de Munt samen met het Octopus Symfonisch koor, de sopraan Annette Dasch, de mezzo-sopraan Nora Gubisch, de tenor Thomas Blondelle en de bariton Dietrich Henschel en dat alles onder leiding van Alain Altinoglu. We zijn inmiddels redelijk vertrouwd met deze dirigent door zijn uitvoeringen van ‘Dialogues des Carmélites’ van Francis Poulenc, ‘Lohengrin’ van Richard Wagner en ‘Hertog Blauwbaards Burcht’ van Béla Bartók, uitvoeringen die te zien waren in De Munt.

Altinoglu  dirigeert met veel accuratesse en oog voor detail en leidt het orkest met veel gevoel voor Beethovens muzikale taal. Zijn versie van de negende is  daarbij een behoorlijk dramatische, soms ietwat theatrale. Soms wellicht zelfs wel een iets te theatrale. Henschell heeft een mooie klank en ook Blondell en Gubisch vullen hun partij mooi in. Dasch is iets te royaal in haar stemgebruik, wat meer ingehouden zang had hier beter gepast. De beide koren klinken over het algemeen groots een enkel moment als Altinoglu er alles wil uittrekken daar gelaten. De eerst stap is gezet, we zien uit naar de overige acht symfonieën. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de premières van nieuwe stukken van Richard DubugnonMauricio SoteloWim Henderickx en Bernard Foccroulle.