Leven en dood, licht en duisternis, in de christelijke cultuur vindt het zijn hoogtepunt met Pasen als de gelovigen onder ons stil staan bij de dood en wederopstanding van Jezus Christus. ‘Tenebrae’, Latijn voor duisternis, heet de dienst in de katholieke kerk, of ‘donkere metten’ in het Nederlands. De Zwitserse componist Roman Rutishauser groeide er mee op en schreef acht jaar geleden zijn eigen ‘Tenebrae’, de zoveelste in rij. Ook componist en violist Paul Giger liet zich door leven en dood inspireren. Zijn ‘Part Em Hru’ neemt echter het Egyptische dodenboek als uitgangspunt. Samen staan ze op ‘Trans Limen Ad Lumen’, verschenen bij Divox.
Rutishauser schreef zijn ‘Tenebrae’ voor het vermaarde The Hillard Ensemble‘, dat zich vooral in oude muziek specialiseerde en Giger in zijn rol van violist. De zeven teksten die Rutishauser selecteerde komen natuurlijk uit de evangeliën en gaan over gebeurtenissen rondom Jezus dood. Maar die verhalen hoef je niet te kennen, je hoeft zelfs niet gelovig te zijn om dit aansprekende muziek te vinden. De zangkunst van dit vermaarde ensemble is genoeg. De stemmen van countertenor, twee tenors, een bariton en een basbariton vermengt de componist hier op prachtige wijze met elkaar. Bijzonder is daarbij de rol van de viool die een extra dimensie toevoegt met zijn ingetogen spel, als wierook walmt hij tussen de stemmen omhoog. Natuurlijk is dit een ingetogen en contemplatief stuk. Een stuk dat ons doet stilstaan bij de betrekkelijkheid van het leven en de dood, die ons allen, vroeg of laat de baas is. De hoop dat het hiermee niet is afgelopen klinkt er echter ook in door. Het samenspel bereikt een hoogtepunt in het opwindende en opvallend ritmische vierde deel, ‘Velum templi’, waarin verhaalt wordt over het scheuren van het gordijn van de tempel bij Jezus dood. De dramatiek van deze gebeurtenis weet Rutishauser uitstekend in noten te vertalen.
Paul Giger heeft zich altijd bewogen op het snijvlak van gecomponeerde en geïmproviseerde muziek en op dat van heden en verleden. Het innemende ‘Alpstein’ uit 1991, dat hij opnam met saxofonist Jan Garbarek en percussionist Pierre Favre vormt nog steeds een prachtig voorbeeld van de man zijn lichte, breekbare stijl, spel zoals we dat ook tegenkomen in ‘Tenebrae’. Maar de man is ook zelf componist getuige ‘Pert Em Hru’. En gaat het bij Rutishauser toch primair over de dood, bij Giger gaat het ook over het licht dat daarna komt. Over de reis die de ziel maakt volgens dat Egyptische dodenboek. We horen een verdichte orgelklank en dan de twee koren, het Collegium Vocale St. Gallen en het Tablater Konzertchor. Ze wisselen elkaar af in al hun statigheid, de reis is begonnen. Door die twee koren, het orgel van de kathedraal van Sint Gallen en het geluid van de gongs dat de muziek als het ware doorklieft, roept Giger de dood in herinnering. Het licht breekt door middels zijn eigen vioolspel en de zang van countertenor David James, één van de leden van het Hilliard Ensemble. Tegelijkertijd is dit mystieke muziek waarin de folk doorklinkt, met soms angstaanjagende momenten, bijvoorbeeld halverwege ‘Glissauno media Vita’. Bijzonder is ook ‘Altus Solo II’, dat begint met een ingetogen duet van het cembalo en de grote trom, waarna de countertenor en leden van de koren zich erbij voegen. Eindigen doen we in stijl met ‘Hinausgang der Seele ins volle Tageslicht’, met de koren op volle kracht, begeleid door donderend slagwerk van Pudi Lehmann en een zeer overtuigende James, de rillingen lopen je over de rug. Zeer boeiende muziek dit ‘Pert Em Hru’ waarmee Giger zich overigens een origineler componist betoont dan Rutishauser.
Een impressie van ‘Tenebrae’ vindt u hier en van ”Pert Em Hru hier.