Concertgebouw, Amsterdam (Zaterdagmatinee) – 26 mei 2018
Het gemeenschappelijke aan het werk van de componisten die in dit programma van het Zaterdagmatinee aan bod komen ligt in het feit dat zij onbekommerd citeren en citeerden uit hun beroemde voorgangers. Onder het mom dat echte originaliteit toch niet bestaat, schromen deze componisten niet om dan maar onbekommerd te citeren. Centraal staat Thomas Adès, de inmiddels vermaarde componist, pianist en dirigent en het Britten Sinfonia. De muziek is van Gerald Barry, Igor Stravinsky, Sergej Prokofjev en Thomas Adès zelf.
In ‘Three Studies from Couperin’ laat Adès er geen misverstand over bestaan wie hem voor dit stuk heeft geïnspireerd, de Franse barok componist François Couperin. De traditie klinkt door in deze drie studies, ze ademen het verleden, maar niet op een voorspelbare manier. Het gaat hier wel degelijk ook om eigentijdse muziek. In het tweede deel ‘Les tours de passe-passe’ gaat een dans schuil die in een aparte vorm wordt gegoten. Het hoogtepunt bewaart Adès hier voor het laatst, ‘L’âme-en-peine’ heeft een melancholische insteek in de melodie van de strijkers, terwijl de slagen op de grote trom zorgen voor een dramatische verdieping. ‘Lieux retrouvés’ is een persoonlijker stuk. Adès schreef het in eerste instantie in 2009 voor cellist Steven Isserlis en hemzelf, in 2016 maakte hij een bewerking voor cello, wederom Isserlis en klein orkest. Het beleeft vandaag, overigens net als ‘Three Studies from Couperin’ zijn Nederlandse première, wederom met Isserlis op cello. Het is een genot om dit mee te maken, hoe zeer Isserlis deze muziek aanvoelt en het zich eigen heeft gemaakt. Dat het naar eigen zeggen het moeilijkste is dat hij tot nu toe heeft gespeeld willen we graag aannemen, te horen is het niet. In de vijf delen blikt Adès terug, verklankt zijn herinneringen. ‘Les eaux’, ‘La Montagne’, Les Champs, La Ville’ en ‘Cancan macabre’ heten de vijf delen waar dit werk uit bestaat en in al die delen weet Adès op bijzondere wijze de sfeer te raken. In ‘Les Champs’ is die uitermate verstild, we horen louter de cello een ingetogen melodie spelen, slechts bescheiden ondersteund door de violen. In ‘La Ville’ komen we in geheel andere sferen. De stad wordt weergegeven middels hectische, disruptieve klanken. En ook in dit stuk horen we de invloeden van roemruchte voorgangers van Adès.
De Ierse componist Gerald Barry hanteert een geheel andere muzikale taal dan Adès. Niettemin is die laatste als dirigent een warm pleitbezorger van Barry’s muziek. Mee naar Amsterdam nam hij diens pianoconcert uit 2012. Barry schreef het voor Nicolas Hodges die hier ook acte de présence geeft. We horen alarmerende ensembleklanken, dwarse notenclusters van de piano, grote dynamische contrasten, maar evengoed ook bijna romantisch aandoend melodisch materiaal. Kortom dit pianoconcert is een caleidoscopische klanksculptuur vormgegeven als een serie losstaande monologen van allereerst de piano en verder de strijkers en diverse groepen blazers. Barry beschrijft de compositie als “a fantastic piece, so much fun and so colourful and in the end so tragic.” En dat is inderdaad wat het is met zijn bijna kermisachtige allure, zijn humor – bijvoorbeeld in de rol van de tuba en zijn inderdaad stormachtige einde. Een eindeloze serie notenclusters van zowel het ensemble als de piano tot het stil valt en we nog twee keer de piano horen, solo met twee keer hetzelfde melodietje slechts bestaand uit enkele noten.
Met Stravinsky en Prokofjev gaan we een eeuw terug in de tijd. In 1914-15 en 1917 schreef Stravinsky, dan woonachtig in Zuid Frankrijk een aantal korte suites voor piano die hij in de begin jaren ’20 omwerkt tot twee ‘Suites voor klein orkest’. De stukken missen het allesverzengende karakter dat een stuk als ‘Le Sacre du Printemps’ kenmerkt, maar past ook nog niet in de neoclassicistische periode die hierna zou volgen. Het zijn boeiende miniaturen waarin Stravinsky verschillende klankwerelden schept. In ‘Napolitana’, het tweede stuk van de eerste cyclus is dat er één van ongekende vrolijkheid vol kleurrijke nuances. In ‘Marche’, het eerste stuk van de tweede cyclus zorgt het felle, gloedvolle koper ervoor dat we in de bijpassende sfeer komen en de ‘Polka’ en ‘Galop’, het derde en vierde doen ons bijna door de gangen dansen.
Prokofjev verliet Rusland pas vlak na de oktoberrevolutie van 1917, het werd hem te heet onder de voeten. Kort daarvoor in de zomer schreef hij zijn eerste symfonie. Je zou verwachten dat de turbulente omstandigheden erin zouden doorklinken, maar niets is minder waar. In deze zon schijnt de zon onbekommerd en de muziek doet ons regelmatig denken aan die van Mozart en Haydn. Dat ligt niet aan ons maar veeleer aan Prokofjev zelf die dit stuk dan ook als ondertitel ‘Klassieke’ meegaf. Britten Sinfonietta speelt ook dit stuk onder leiding van Adès met veel vaart en schwung. Mooi is de bijdrage van de fagotten in het eerste en derde deel en de krachtige finale met zijn felle strijkbewegingen.
Zoals altijd kunt u ook dit Zaterdagmatinee hier terugluisteren.