Op 13 oktober 2016 gaf het Asko|Schönberg Ensemble onder leiding van Reinbert de Leeuw in het Amsterdamse Muziekgebouw een bijzonder concert, een ode aan de Hongaarse componist György Kurtág waar het ensemble en De Leeuw een bijzondere band mee hebben opgebouwd. Dat concert was tevens gepland als feestelijk moment bij de release van een Cd box met het complete werk voor ensemble en koor, uitgebracht door ECM in de New Series. Die was echter op dat moment nog niet gereed. Dat zou nog duren tot juni vorig jaar. En ondanks het feit dat het al weer bijna juni is, komt deze box hier toch nog aan bod.
Simpelweg omdat deze uitgave te belangrijk is om hier niet te bespreken. Eind december vorig jaar werd tevens bekend dat de uitgave meedong naar een Grammy Award, in de categorie ‘Best Classical Compendium’ die helaas niet werd gewonnen. Helaas, maar dat doet natuurlijk niets af aan de waarde van deze uitgave. Bij de biografie van Kurtág stonden we reeds stil naar aanleiding van het hierboven genoemde concert, zodat we ons in deze recensie kunnen beperken tot het bespreken van de muziek. In een gesprek met Renee Jonker in het Cd boekje verhaalt De Leeuw over zijn liefde voor de muziek van Kurtág en hoe hij deze ontdekte: “Programming ‘Samuel Beckett: What is the Word’ was a very intense experience for me…I had the privilege of working with the great composers of our time…So at one point you think you have a pretty good idea of what twentieth century music i s about. And then comes the music of György Kurtág. That was a real shock for me, completely transforming my perception of music.” Het geheim? “The simple means Kurtág needs to create his own musical universe”. We spraken er reeds over in de recensie naar aanleiding van het concert: “Zijn muziek kenmerkt zich met name door een zeer grote rijkdom in details en het vermogen om met zeer weinig middelen ontzettend veel uit te drukken.”
Het oudste stuk voor ensemble, de ‘vier Capriccio’s’, opus 9 stammen uit de eind jaren ’60 – de vier zeer korte stukken zijn geschreven voor sopraan en ensemble op gedichten van Kurtág’s landgenoot István Báint – en worden gevolgd door ‘vier liederen op gedichten van János Pilinskzky’, opus 11,voor bariton of bas uit 1975. Bijzonder in deze serie, het zijn meer korte theaterstukjes dan liederen, is de opener ‘Alkohol’ waarin bas Harry van der Kamp het gelal van de alcoholist dicht nadert met zijn aan boventoonzang refererende zang. ‘Grabstein für Stephanis’, opus 15c, is één van de bekendere stukken van Kurtág. Dit stuk voor gitaar en ensemble is van een grootse intensiteit. Fluisterzachte momenten, nauwelijks hoorbaar worden hier afgewisseld met klankerupties waarbij je de haren te bergen rijzen. Eind jaren ’70 componeerde Kurtág voor Pierre Boulez en het Ensemble Intercontemporain ‘Messages of the Late Miss R. Troussova’, opus 17 op een serie liefdesgedichten van Rinma Dalos. Om u een idee te geven, hier de Engelse vertaling van ‘Chastushka’: “Bite me on the head, bite me on the breast! I stand naked before you, so do bite me – anywhere!” De muziek klinkt dienovereenkomstig en Natalia Zagorinskaya levert een topprestatie in deze afwisselende cyclus.
Beethoven’s opus 27 bestaat uit twee delen, de pianosonates nr. 13 en 14. Kurtág verwijst hiernaar door zijn opus 27 eveneens uit twee delen te laten bestaan en het eerste deel de titel ‘…quasi una fantasia…’ mee te geven, net als Beethoven deed met zijn complete opusnummer. Het tweede deel van opus 27 is het ‘dubbelconcert’ voor piano, cello en twee kamerensembles. Vooral in het eerste deel van dit concert, ‘Poco allegretto’ vormen de pianist (Tamara Stefanovich) en de cellist (Jean-Guihen Queyras) een prachtig duet, terwijl in het ‘L’istesso tempo (quasi più mosso)’ de bijna klagelijke celloklank opvalt, te midden van heftige contrasten. Tot slot klinkt het ingetogen, bijna slepende ‘Adagio – Largo’. Prachtig hoe Kurtág hier de klanken van de twee instrumenten langzaam laat uitdoven. Bijzonder in het oeuvre van Kurtág is ‘Samuel Beckett: What is the Word’, geschreven in 1991. Kurtág was reeds decenia een groot fan van het werk van Beckett maar had het tijdens diens leven nooit aangedurfd om zijn teksten als basis voor een compositie te nemen. Daar kwam bij dat Kurtág de actrice Ildikó Monyók ontmoette die ten gevolge van een auto ongeluk opnieuw moest leren zingen, woord voor woord. En wat past dan beter dan een tekst van Beckett? Het is een zeer experimenteel stuk dat voor het grootste deel uit zang bestaat, de Engelse tekst en de Hongaarse vertaling en dat zoals de partituur aangeeft bestemd is voor “alt solo, een prachtige rol van mezzosopraan Gerrie de Vries, stemmen en een kamerensemble verspreid door de ruimte opgesteld” Voor het grootste deel is het een verstild stuk, met een aantal zeer dynamische uitschieters.
Reeds in 1980 begon Kurtág aan zijn opus 18: ‘Songs of Despair and Sorrow’. Pas in de winter van ’93 / ’94 tijdens zijn verblijf in Berlijn voltooide hij deze cyclus van zes liederen voor een gemengd dubbelkoor, 24 zangers in totaal op gedichten van zes Russische beroemde dichters, het oudste, van Michail Lermontov stamt uit 1840, de meest recente van Marina Tsvetayeva is uit 1941. De titel van de cyclus geeft zo ongeveer aan waar de gedichten over gaan. In dit stuk, meer dan elders in de werken die in deze box zijn verzameld, klinkt de invloed van de Russische volksmuziek door. Het Groot Omroepkoor brengt gloedvolle uitvoeringen van deze dramatische liederen. Eén van de dichters waar Kurtág een gedicht van gebruikte was Anna Achmatova. Voor ‘vier gedichten van Anna Achmatova’, opus 41 week hij eveneens uit naar deze beroemde dichteres. De ingetogen liederen zijn opgedragen aan Zagorinskaya die ze hier ook zingt. ‘Colindă-Baladă, opus 46 dateert uit 2010. in dit stuk, met een Roemeense tekst, gaat Kurtág terug naar zijn jeugd in Lugoj, Roemenië waar een grote Hongaarse minderheid woonde. Het stuk sluit duidelijk aan bij de traditie, zowel in de tekst als in de muzikale vorm, ook hier ontleent Kurtág het één en ander aan de volksmuziek, maar betoont hij zich tevens schatplichtig aan Béla Bartók. Als laatste horen we ‘Brefs Messages’, opus 47 uit 2011 dat qua muzikale stijl aansluit bij het zojuist genoemde ‘Colindă-Baladă’. Her gaat hier om vier korte stukken voor klein ensemble in een voor Kurtág opvallend modale stijl.
Bijzonder aan deze uitgave is dat Kurtág zeer nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze box. Het boekje bij de Cd’s bevat mooie woorden van Kurtág zelf over dit proces. Slechts één citaat ter afsluiting: “Selten findet ein Komponist einen Interpreten, der seine Sprache so versteht , auf alle Wendungen und Nuancen so reagiert, wie er es sicher träumt. Schon bei den ersten Begegnungen mit Reinbert de Leeuw in Amsterdam fühlte ich mich geborgen. Ich habe einen verwandten Geist angetroffen, einen Komponisten und Dirigenten, der alles versteht, was ich möchte, und als Zugabe: auch die Mittel meisterhaft beherrscht, um dies zum Klingen zu bringen.” Wie deze box intensief beluistert kan niet anders dan Kurtág’s woorden onderschrijven. De mate waarin Asko|Schönberg, de solisten en bovenal De Leeuw zich voor deze muziek inzetten dwingt louter bewondering af.