Nationale Opera, Amsterdam – 18april 2018
Het Weense publiek zette zich schrap bij de première van de ‘Gurre-Lieder’ op 22 februari 1913 in de Weense Musikverein. Arnold Schönberg was inmiddels berucht vanwege zijn muzikale experimenten en men was de schok van Pierrot Lunaire nog maar net te boven. De verrassing was dan ook groot toen met de Gurre-Lieder een geheel andere Schönberg klonk, één wiens muziek diep wortelde in de laat romantiek. Het publiek was verrukt en sloot Schönberg alsnog in de armen.
Een deel van de verklaring voor deze verrassing ligt in het feit dat Schönberg de ‘Gurre-Lieder’ reeds in 1901 voltooide maar er maar niet in slaagde om de orkestratie te voltooien. Dat kostte hem alles bij elkaar 10 jaar, onder andere doordat andere stukken voorrang kregen. Stukken zoals het tweede strijkkwartet en ‘Pierrot Lunaire’ waarmee Schönberg nieuwe wegen insloeg. Maar de ‘Gurre-Lieder mogen dan, zeker in vergelijking met deze stukken, minder vooruitstrevend overkomen, het is zeker geen historicisme dat Schönberg hier ten toon spreidt. De invloed van Mahler en Wagner is onmiskenbaar, maar Schönberg gaat duidelijk een paar stappen verder en laat zijn heftige romantische melodieën vergezeld gaan van pijnlijke, huiveringwekkende dissonanten. Dit stuk van twee uur is een ware tour de force voor een orkest en zijn dirigent. Schönberg exceleert hier in het verklanken van emoties. Het ene moment liefelijk, romantisch, feeëriek, het andere moment weerbarstig en hemelbestormend. In een ongelofelijk tempo worden de muzikale motieven afgewisseld en wordt het publiek murw gebeukt. Het Nederlands Philharmonisch Orkest verricht hier een heuse krachttoer, bijna als vanzelfsprekend onder leiding van Marc Albrecht, dé specialist op dit moment in het laat romantische repertoire, een betere keuze had niet gemaakt kunnen worden.
Schönberg brengt een meer dan somber verhaal, gebaseerd op het sprookjesmotief van de vogel die in mens veranderd, in dit geval een duif. Tove wordt de geliefde van koning Waldemar. Maar het tweetal is geen lang leven samen gegeven, Tove sterft als het stuk – dat als ondertitel ‘Für Soli, Chöre und Orchester’ mee kreeg, waarover zo meteen meer – nog niet eens op de helft is. Een dood die we mijlen ver zagen aankomen. De dood en wat dit betekent binnen een liefdesrelatie is waar dit stuk onmiskenbaar over gaat, sprookje of niet. De emoties die Schönberg ons hier laat voelen zijn echt. Na het verlies moet je door, je zelf weer vinden, het leven weer oppakken. Waldemar lukt het niet. Integendeel, het drijft hem letterlijk tot waanzin.
Een opera is het niet en toch pakt de beslissing van de Nationale Opera, reeds in 2014 genomen, om dat er van te maken meer dan goed uit, met name in die prachtige surrealistische regie van Pierre Audi die het kasteel situeert in een vervallen fabriekscomplex. Maar het gaat dus over de verwarring die de dood zaait. Prachtig zijn de woorden van de woudduif, de engel des doods als ze het heeft over Tove en Waldemar:
“Wie zwei Ströme
waren ihre Gedanken,
Ströme gleitend Seit’ an Seite.
Wo strömen nun Toves Gedanken?
Die des Königs winden sich seltsam danhin,
suchen nach denen Toves,
finden Sie nicht”
De pijn, de leegte is hier voel- en hoorbaar. In het gekerm van het orkest, in de ontzetting van de woudduif, Anna Larsson. En natuurlijk in de grootse rol van tenor Burkhard Fritz die een imposante Waldemar neerzet.
En neem het begin van de derde acte waarin de Spreker, Sunnyi Melles aan het woord is, de momenten waarop Schönberg met Sprechgesang werkt, zoals hij dit ook reeds in ‘Pierrot Lunaire’ deed. Zij spreekt over de jacht, het opdrijven van de dieren. Aan het eind vertaalt ze dit gegeven echter naar ons allen:
“Dann verstehst du, was ich zeige,
Was ich nicht kan offenbaren,
Dass vereint wir durch das Leben
Flüchten und zusammenfahren
in der wilden Jagd,
Nächtlich wilden Jagd.”
Waldemar wil er niet aan, maakt god uit voor tiran en wil uiteindelijk zelfs de strijd met hem aangaan als hij in de hel komt terwijl Tove in de hemel is. De twee zielen zijn één en moeten na hun beider dood worden verenigd. Zo levert Schönberg en passant nog een staaltje geloofskritiek in een periode waarin deze het toch al te verduren had. Het maakt de ‘Gurre-Lieder’ tot een bijzonder stuk dat meer, veel meer in zich heeft dan op het eerste gezicht lijkt. Deze productie draagt er zeker toe bij om die verborgen lagen zichtbaar te maken.