De Singel, Antwerpen – 4 maart 2018
De Roemeense componist George Enescu dankt zijn naam en faam aan zijn twee ‘Roemeense Rapsodieën’, waarvan met name de eerste nogal eens op concertprogramma’s prijkt. Het stuk was afgelopen week nog te horen tijdens het AVROTROS Vrijdagavondconcert in TivoliVredenburg. Maar De Singel maakt in een dagvullend programma duidelijk dat we Enescu hier meer dan te kort mee doen. Hij liet zich overduidelijk inspireren door de Roemeense volksmuziek maar in zijn overige stukken op heel wat subtielere wijze dan in die Rapsodieën.
Enescu wordt in 1881 geboren in een boerengezin van eenvoudige komaf in Roemeens Moldavië, tegen de grens van de huidige republiek Moldavië. Hij blijkt al jong zeer muzikaal en is op zijn achttiende reeds afgestudeerd aan het conservatorium van Wenen en Parijs! Daar schrijft hij ook zijn eerste composities in wat zijn Franse periode is te noemen, eindigend in 1914 als hij vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog terug gaat naar Roemenië dat dan nog neutraal is. Naast componist is hij dan reeds een gevierd violist, zodanig dat er van componeren minder komt dan hij zou wensen. Dat zou overigens een patroon in zijn leven worden, door de nodige pech is hij zijn hele leven meer solist en docent geweest dan componist. Twee keer toe raakte hij door de politieke omstandigheden zijn totale kapitaal kwijt waardoor hij iedere keer zijn droom meer tijd te kunnen besteden aan het componeren in duigen zag vallen. In 1944 was de tweede keer. Hij was inmiddels met één van de rijkste vrouwen van Roemenië getrouwd toen de communisten Roemenië ‘bevrijdden’ en Enescu besloot, mede vanwege zijn warme banden met het koningshuis naar de Verenigde Staten uit te wijken. Zijn banktegoeden werden door het regime bevroren en Enescu moest wederom zijn viool te voorschijn halen. Zijn gezondheid was toen echter al niet best meer en tien jaar later, 1955 komt hij in Parijs te overlijden.
Enescu hoort bij de componisten die de volksmuziek serieus namen. Sterker nog, het was de eerste muziek die hij hoorde in het dorp waar hij woonde. De rondtrekkende zigeuners maakte een diepe indruk op hem en zijn eerste leraar was één van hen. Noten kon hij hem niet leren, maar luisteren en spelen wel. De liedjes die Enescu toen leerde vinden we terug in zijn latere composities. Soms letterlijk, zoals in die eerste Rapsodie, maar vaker indirect zoals in die prachtige derde vioolsonate uit 1926 die hier klinkt en die als ondertitel meekreeg ‘dans la caractère populaire roumain’, dus naar de geest en niet met letterlijke citaten. Op zeer ingenieuze wijze vermengt Enescu hier die Roemeense invloeden met de taal van de westerse klassieke muziek zoals hij die mee had gekregen in Wenen en Parijs. Prachtig is dat tweede deel waarin hij het kwaken van de kikkers op een zomernacht vangt in een repeterende pianonoot, aangevuld met ijle, transparante vioolbewegingen.
Die viool speelt in veel kamermuziek van Enescu, de muziek die we hier ook horen, een zeer belangrijke rol. Voor hem is de viool een stem en vaak klinkt die viool ook als zodanig. In een lezing maakt musicoloog David Vergauwen mooi duidelijk hoe goed Enescu dat doet. We horen een gezongen Roemeens lied, waarbij de zangstijl veel weg heeft van datgene wat we ook in de Arabische muziek tegenkomen en een stukje uit deze sonate en dan is de overeenkomst treffend. En als je erop gaat letten vindt je die stijl op meer plekken. In zijn tweede strijkkwartet en in zijn pianokwartet en kwintet. Buiten die invloed van de volksmuziek die er in mindere of meerdere mate altijd is, is Enescu zijn leven lang in twee stijlen blijven componeren. De eerste is te definiëren als post romantisch en later zelfs neo-romantisch. Hier zijn de invloeden van de grote toondichters uit de laat negentiende eeuw in terug te vinden. Muziek waarmee hij vooral in aanraking kwam tijdens zijn verblijf in Wenen. De tweede is een modernere stijl met neo-classicistische trekken, een stijl die zijn oorsprong vindt in zijn tijd in Parijs.
Een voorbeeld van de eerste stijl is het ‘Pianokwintet, opus 20’ uit 1940. Allereerst is daar de invloed van de ‘Doina’, een Roemeense liedvorm, maar op subtiele wijze in het geheel verweven. Verder past dit stuk helemaal in het romantische repertoire. Vooral het middendeel, met dat fragiele, ingetogen pianospel. Ook het tragische element, vaak zo eigen aan deze muziek, vinden we in dit deel terug. Die duidelijk romantische stijl laat overigens onverlet dat Enescu wel degelijk het één en ander toevoegt en regelmatig, mede dankzij die invloed van de Roemeense muziek, frappante muzikale oplossingen weet te vinden.
Het ‘Dixtuor voor blazers in D, opus 14′ uit 1906 is een mooi voorbeeld van de tweede stijl. Dit stuk voor tien blazers is duidelijk geworteld in de Franse muziek waar Enescu door omgeven was in zijn Parijse jaren. De landelijke, bijna esoterische melodiën krijgen hier echter een aparte invulling door de combinatie met die Roemeense melodiën. En prachtig hoe Enescu hier die melodische patronen heeft verdeeld over de duo’s van klarinet, hobo, fagot, hoorn en dwarsfluit.
Na een dag luisteren weten we het, Enescu is een onterecht vergeten componist. Vergeet die twee Rapsodiiëen en beluister dat Dixtuor, dat wonderlijke ‘Octet, opus 7′, waarmee Enescu het zichzelf wel heel moeilijk maakte, dat weerbarstige stijkkwartet nr. 2 in G, opus 22, nr. 2’ en wat de man allemaal niet meer componeerde. De Singel heeft hier goed aan gedaan en zoals we van ze gewend zijn met een keur aan voortreffelijke musici. Het Quatuor Danel, het Quatuor Enesco, het Terra Nova Collective en Oliver Triendl zetten stuk voor stuk bijzondere uitvoeringen neer. Een extra vondst is de aanwezigheid van Giani Lincan, Karel Boeschoten, Aurel Budisteanu en Gabriel Barbalau die de originele Roemeense volksmuziek laten horen en zo de muziek van Enescu in een waardevol kader plaatsen.