De Doelen, Rotterdam – 15 september 2017 (Gergiev Festival)
In dit vrijdagavondconcert als onderdeel van het Gergiev Festival staan drie componisten centraal die hun artistieke vrijheid beknot zagen door de uitwassen van de Sovjetdictatuur. Gavril Popov en Sergej Prokofjev hadden danig last van de Stalin terreur, terwijl En Boris Tisjtsjenko het onder Stalins opvolger Chroesjtsjov weliswaar iets gemakkelijker had, maar ook hij kon evengoed niet volledig zijn gang gaan.
Toen Popov in 1927 zijn ‘Kamersymfonie’ schreef had hij het nog redelijk gemakkelijk. De terreur was nog beperkt. Het stuk voor een opvallende bezetting van vier blazers (fagot, klarinet, trompet en fluit) en drie strijkers (viool, cello en contrabas) is zeer rijk van klank, beeldend en getuigt van Popov’s brede muzikale interesse in de eind jaren ’20. We horen zowel de traditie als de vernieuwing in dit boeiende stuk dat door zes musici van het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Gergiev op zeer hoog niveau wordt vertolkt. De weg die Popov met dit stuk insloeg kon hij echter niet continueren. In 1935 kwam hij met zijn eerste symfonie reeds in de problemen en moest hij zijn muzikale taal ingrijpend aanpassen. Dat deed hij, maar helemaal tevreden zouden de censors nooit over hem worden.
Prokofjev worstelde met hetzelfde probleem. Wat hem bezielde om in 1934 vrijwillig Frankrijk te verruilem voor de Sovjet Unie zal waarschijnlijk altijd een raadsel blijven. Was het de aandacht die hem daar te wachten stond? IJdel als hij was, zal dat zeker hebben meegespeeld. Of was hij gewoon naïef? Wat de reden ook was, het pakte uiteindelijk ook voor hem veel minder goed uit dan hij ongetwijfeld had gehoopt. In eerste instantie mocht hij nog redelijk veel maar al snel bleek dat hij, zeker door de jaren in het vrije deel van Europa, muzikaal niet mee kon komen met de eisen die Stalin aan muziek stelde. Vol goede moed begon hij aan zijn ‘cantate voor de twintigste verjaardag van de Oktoberrevolutie’, opus 74, de eerste opdracht die hij kort na zijn komst kreeg. In de jaren tussen ’34 en ’37 werd hij daarbij regelmatig van ‘goede raad’ voorzien door de censors: nee, niet alleen teksten van Lenin, ook van Marx en natuurlijk van Stalin. Maar Prokofjev ging grotendeels zijn eigen weg. Voor ons een geluk, want daardoor is deze cantate nu nog de moeite waard. Maar je begrijpt bij de eerste maten al dat de censoren dit niets vonden. Veel te moeilijk, veel te weinig eenduidig. De ‘Introductie: een geest waart over Europa, de geest van het communisme’ klinkt weliswaar heroïsch en ‘Filosofen’ – waarin het koor zingt: “De filosofen hebben alleen geprobeerd de wereld te verklaren. Maar het belangrijkste is hem te veranderen” – klinkt weliswaar groots maar in de ‘Interlude’ bouwt Prokofjev duidelijk voort op de muzikale taal van de jaren ’20 die onder het Sovjet regime niet meer getolereerd werden. De officiële beoordelingscommissie vroeg zich dan ook af “waarom hij zulke onbegrijpelijke muziek had geschreven op teksten die ‘des volks’ waren geworden”. Het stuk beleefde zijn première dan ook pas in 1966, 13 jaar na Prokofjev’s dood. Zonder de teksten van Stalin, want die waren inmiddels taboe. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest speelt het – in monsterbezetting met zeer veel koper, negen slagwerkers, vijf accordeonisten – samen met het Rotterdam Symphony Chorus op grootse wijze, met alle dramatische expressie, bombast en dynamiek die bij dit bijzondere stuk hoort. Gergiev leidt het geheel magistraal in goede banen.
Dat doet hij evenzeer in Tisjtsjenko’s ballet ‘De Twaalf’, opus 25. Tisjtsjenko schreef dit stuk in 1963 op uitnodiging van balletmeester Leonid Jakobson. Er was met de komst van Chroesjtsjov een relatieve dooi ingetreden waardoor componisten iets meer vrijheid kregen. Het ballet is gebaseerd op het omvangrijke gedicht ‘Dvenadtsat’ (De Twaalf) van Alexander Blok uit 1918. In dit gedicht schetst Blok de revolutie vanuit het oogpunt van de gewone man en heeft daarbij niet alleen oog voor de glorie, zoals in de cantate van Prokofjev, maar ook voor de ontreddering, de onschuldige slachtoffers en de plunderingen. Jakobson begaf zich hiermee wel op glad ijs. Dat is te merken. Hij kiest er uiteindelijk voor om de finale weg te laten (Tisjtsjenko had de muziek ervoor reeds geschreven) en de première te laten plaatsvinden op 31 december, dan komt er toch niemand. Nu hebben we het stuk echter in volle glorie. Vergelijken we deze balletmuziek met wat de componisten in het westen in 1963 componeerden dan klinkt dit natuurlijk opvallend traditioneel. Niet alleen drongen de stromingen in het westen, door het ijzeren gordijn, vrijwel niet door, ook het regime was daarvoor nog veel te behoudend. Maar dat neemt niet weg dat er aan Tisjtsjenko’s stuk veel te genieten valt. het is allereerst zeer beeldend. Je hoort “winden gieren over Gods ganse wereld”. Je hoort het revolutionaire elan, de marsen. Maar je hoort ook de treurnis in een meesterlijke scene bij de dood van Katja. “Maar waar is Katja? Zij is dood! Een kogel ging haar door het hoofd! Tisjtsjenko neemt de tijd om dit slachtoffer van de revolutie te gedenken in een bijna liefelijke, poëtische passage.
Het concert is live uitgezonden door omroep MAX en terug te horen via de website van Radio4.