Twee recente Cd’s, uitgebracht door Aeon, bieden een prachtige dwarsdoorsnede van het oeuvre voor kamermuziek in kleine bezetting van de Franse componist Pascal Dusapin. Deze in 1955 in Nancy geboren componist heeft inmiddels een indrukwekkende hoeveelheid composities op zijn naam staan waaronder een aantal opera’s, diverse werken voor orkest en de nodige kamermuziek. Opvallend is de grote rol die de cello in dit oeuvre inneemt. Dubbelaar ‘Item‘ is er geheel aan gewijd. De tweede Cd bevat de twee meest recente strijkkwartetten, de nummers 6 en 7.
Dusapin was reeds op jonge leeftijd een muzikale omnivoor. Hij hield net zo veel van Bach als van rockmuziek en hield als kind aan het horen van een jazzconcert de liefde voor klarinet over. Zijn vader zette hem echter aan de piano. Na het op achttienjarige leeftijd horen van ‘Arcana’ van Edgar Varese besloot hij om componist te worden en nam hij les bij Iannis Xenakis. In die beginjaren laat die zijn invloed nog sterk gelden, maar vooral vanaf de jaren ’90 ontwikkelt Dusapin zijn eigen stijl waarin dat eclectische altijd vooraan blijft staan. Sterker nog, muzikale bruggen slaan wordt door de kenners één van de belangrijkste kenmerken van zijn muziek genoemd. Tussen westerse muziekstijlen onderling, maar ook tussen de westerse muziek en de oosterse. Op de twee albums waar we hier bij stil staan vormt dat een rode draad.
Op ‘Item’ handelt het daarbij om de werken voor cello en klarinet die Dusapin schreef tussen 1982 en 2001 en die dus twintig jaar van zijn carrière omspannen. Celliste Anne Deforce – die de muziek van Dusapin reeds sinds jaar en dag vertolkt, brengt hier de zes stukken voor cello solo en de twee stukken voor cello en klarinet, samen met Benjamin Dieltjens. Deze speelt tot slot ook nog de twee stukken voor solo klarinet die Dusapin schreef. ‘Incisa’, dat Latijn is voor insnijding, is het oudste stuk voor cello solo en stamt uit 1982. Deforce maakt in het boekje bij de Cd de terechte vergelijking met de schilderijen van Lucio Fontana, de schilder die beroemd werd door zijn monochrome schilderijen, voorzien van inkepingen. Net zo “fileert en versnijdt hij om zo te zeggen het toonhoogtespectrum en timbre van de cello tot steeds andere klankstructuren”, aldus Deforce. Ook ‘Item’ is een weerbarstig stuk, al komt hier wel meer de melodische kant van de componist aan bod. In ‘Invice’ vinden we eveneens die tegendraadsheid, weerspannigheid. Het stuk is ritmisch, maar wel op een wat schokkerige, onwennige wijze. Zoals Deforce terecht opmerkt alsof de componist met zichzelf het gevecht aangaat om de gewoonte te doorbreken. Het levert een zeer spannend stuk op. ‘Immer’ kreeg als ondertitel ‘Trois pièces pour violoncello’ mee. In dit stuk horen we overduidelijk hoe Dusapin de koppeling maakt tussen oosterse en westerse muziek. Het melodisch fragment is duidelijk uit de oosterse muziek afkomstig, terwijl de componist voor de doorwerking uit onze traditie put. Ook in ‘Imago’, met als ondertitel ’trois pièces sur de (flaux) chants populaires pour violoncelle’, zijn de invloeden uit de etnische muziek aanwezig.
‘Laps’ is een stuk voor klarinet – het begint met uitgebreide solo voor dit instrument – en cello en kenmerkt zich eveneens door de weerbarstige structuur en de grote variëteit aan klanken. In ‘Ohé’, voor dezelfde bezetting zoekt Dusapin weer aansluiting bij de oosterse muziek. Het leidt tot een zangerige, enerverende compositie, waarbij vooral het schitterende samenspel opvalt. De eerste Cd bevat tevens de twee stukken voor klarinet solo, ‘If’ en ‘Ipso’, waarin Dusapin de grote reikwijdte aan mogelijkheden van dit instrument optimaal benut. Met name het bijna 20 minuten durende ‘ipso’ is een bijzondere compositie.
In 2009 bracht het Arditti Quartet, dat eveneens sinds lang met Dusapin’s muziek vertrouwd is, de eerste vijf strijkkwartetten uit bij Aeon. Nu is het de beurt aan de zesde en de zevende, beiden uit 2009 stammend. Beiden zijn op hun eigen wijze bijzonder. Het zesde, bijgenaamd ‘Hinterland’ omdat het voor strijkkwartet en orkest is geschreven en het zevende, dat de subtitel ‘Open Time’ meekreeg, omdat het eigenlijk geen strijkkwartet is, maar een reeks van 21 variaties op het strijkkwartet.
In het zesde kwartet hebben we dus te maken met twee identiteiten: het strijkkwartet en het orkest – dat bestaat uit strijkers, rietblazers en hoorns, hier van het Orchestre Philharmonique de Radio France onder leiding van Pascal Rophé. Om beurten treden ze op de voorgrond en om beurten spelen ze de ondergeschikte rol. Vandaar die subtitel ‘Hinterland’. Het geheel levert een zeer bijzondere, onverwachte combinatie van klanken. En tevens een zeer spannende en enerverende. Over de variaties die samen het zevende kwartet vormen kunnen we Dusapin het beste zelf aan het woord laten: “To vary is to always change something for something else. That does not mean consolidating the beginning of an original idea. It is even possible that it be the opposite. Here, the quartet form advances via derivations, deviations and successive bypassing, constantly opening time that goes by and vanishes. Obstinately. Doubtless like life…” Deze quote vangt niet alleen de essentie van dit strijkkwartet maar tevens Dusapin’s wijze van denken en werken. Als geen ander verklankt hij zo de tijd waarin wij leven.