Gebläsehalle, Landschaftspark Duisburg (Ruhrtriiiennale) – 25 augustus 2017
Een betere locatie dan de Gebläsehalle, onderdeel van een voormalig hoogovencomplex, is niet denkbaar voor de uitvoering van ‘Kein Licht.(2011/2012/2017)’. De nieuwe opera van componist Phillipe Manoury en regisseur Nicolas Stemann, op een libretto van Elfriede Jelinek gaat namelijk over de verhouding tussen de mens en de techniek. Enerzijds vormt deze een verslavende zegen – wie kan nog zonder? Anderzijds hebben we de desastreuze gevolgen totaal niet in de hand. Juist dit element vormt het belangrijkste bestanddeel van deze bij tijd en wijlen angstaanjagende opera die tijdens de 2017 editie van de Ruhrtriiienale zijn wereldpremière beleeft. De vaak absurde, maar ook sinistere humor speelt daarbij een dubbelrol. Het maakt het geheel weliswaar dragelijk, maar legt tegelijkertijd ook de absurditeit van onze tijd genadeloos bloot.
In een interview met dramaturg Benjamin von Blomberg omschrijft Stemann zijn doel met de opera, die als ondertitel ‘Ein Thinkspiel’ meekreeg als volgt: “Was passieren kann oder was im besten Sinne passieren soll, ist dass man auf eine Art ins Denken kommt, die sinnlich ist, und auch eine Art in Fühlen gerät, bei der man sich nicht dümmer machen muss, als man ist, und man auch seine Zeitgenossenschaft nicht verleugnen muss.” Vooral in de eerste twee delen slaagt de opera hier beslist in.
Het begint allemaal in 2011 in Fukushima als door een noodlottige speling van de natuur zich een atoomramp voltrekt die ons mensen weer eens met onze neus op de feiten drukt: wij hebben de techniek niet in de hand. Eén zin uit Jelinek’s tekst zet de toon: “Die Tote Strahlen sind nicht ansprechbar und nicht ansprechend.” Dat klopt, maar wie dan wel? Wij als mensen? Ja natuurlijk, maar zoals gezegd: wie kan nog zonder stroom? Wie kan nog zonder computer, geluidsinstallatie, tv, telefoon, huishoudelijke apparaten, etc.? In deel 2 wordt uitgebreid stilgestaan bij de beslissing van Duitsland om in de nasleep van de ramp in Fukushima alle kerncentrales te sluiten. Nu is echter de CO2 uitstoot twee keer zo groot als voordien en wordt er stroom geïmporteerd uit Frankrijk die, jawel, wordt opgewekt in kerncentrales! Confronterend in dit tweede deel is de scene waarin acteurs Niels Bormann en Caroline Peters de producenten verklanken die zich wentelen in onschuld, elkaar de bal toespelend: “Es sind immer Andere, nicht wir.” Daar houden we onszelf zoet mee. We kunnen ook niet anders.
Want dat is wat deze opera wel heel pijnlijk, met een lach en een traan duidelijk maakt, er is geen weg terug. We zullen nooit meer vrijwillig afstand doen van onze verworvenheden. We moeten dus door en daarbij hopen dat het niet al te erg uit de hand loopt. Maar na ‘Fukushima’ en een dreigende atoomoorlog tussen de VS en Noord Korea, waar het derde deel over gaat is de vraag inmiddels wel wat we nog acceptabel ‘uit de hand lopen’ vinden.
Dat derde deel, dat Jelinek speciaal voor deze opera schreef, is minder sterk dan de twee eersten, minder doordacht, minder uitgebalanceerd. De sleutelfiguur is hier Donald Trump als superego en orakel, die zoveel roept en schreeuwt dat er altijd wel iets bruikbaars tussen zit. Naast dat hij door het wegwuiven van de milieuvraagstukken de klok op dit terrein fors dreigt terug te zetten, creëert hij met zijn onbesuisde gedrag in de buitenlandse politiek eveneens gevaarlijke situaties. Of zoals verwoord in een recente tweet: “The global warning we should be worried about is the global warning caused by NUCKEAR WEAPONS in the hands of crazy or incompetent leaders!”. Bij Jelinek kost het ons allen de kop en de opera eindigt dan ook met een uit elkaar spattende aarde terwijl Bormann en Peters de wijk nemen naar mars.
Mede door de aanpak van Jelinek is dit geen opera met een duidelijke verhaallijn en dito opbouw. Het is eerder een caleidoscopisch bouwwerk bestaande uit gesproken tekst door de twee hierboven genoemde acteurs, zang, elektronische muziek en akoestische muziek. Manoury’s signatuur is daarbij overduidelijk. Hij verdiende zijn sporen aan Pierre Boulez’ IRCAM en staat bekend om het opzoeken van muzikale grenzen. Dat doet hij ook hier, met grootse resultaten. Want juist deze opera vraagt om het aftasten, opzoeken en overschrijden van muzikale grenzen om deze verontrustende boodschap over te brengen en ons aan het denken te zetten. Dat dit op sommige momenten gepaard gaat met een overdonderende kakofonie aan stemmen en geluid is alleen maar in overeenstemming met dit discours waarin voor -en tegenstanders in nietszeggende frasen over elkaar heen buitelen. Manoury en Stemann verschaffen geen antwoorden, die pretentie hebben ze niet, ze registeren en becommentariëren en dat is al heel wat.