Het late werk van Morton Feldman, waaronder we gewoonlijk de composities vanaf 1978 tot aan zijn dood in 1987 rekenen, hebben een aantal zaken met elkaar gemeen die ontstonden uit de ontwikkeling die Feldman als componist tot dat moment had doorgemaakt. Allereerst valt de ongewone lengte van de stukken op, verder schrijft Feldman in die tijd vaak voor een zeer beperkt aantal instrumenten en is hij bovenmatig geïnteresseerd in muzikale patronen, mede door zijn fascinatie voor handgeknoopte tapijten.
Feldman wordt op 12 januari 1926 geboren als kind van uit Oost Europa geëmigreerde Joodse immigranten. Zijn vader kwam uit wat nu de Oekraïne is, zijn moeders geboortegrond lag in het huidige Wit-Rusland. Zijn eerste leraren, Wallingford Riegger en Stefan Wolpe waren sterk beïnvloed door Arnold Schönberg en Anton Webern, van de laatste had Wolpe nog les gehad. Die Tweede Weense School zou dan ook een grote invloed krijgen op Feldman’s werk, net als de vriendschap met John Cage die in de begin jaren ’50 begon. Reeds vroeg ontwikkelt Feldman een kenmerkende eigen stijl die hij in de loop van de jaren steeds verder uitbouwt en waardoor hij ook steeds meer een componist wordt die met niemand anders te vergelijken valt. Belangrijk daarbij is de inspiratie die hij weg haalt bij de abstracte kunst zoals die tot bloei komt in de jaren ’40. Hij ontwikkelt diepe en langdurige vriendschappen met beeldende kunstenaars als Jackson Pollock, Philip Guston, Frank O’Hara en Mark Rothko. Zoals zij schilderen zo componeert hij. Hij schrijft geen muziekstukken, hij creëert klankwerelden. Bij die klankwerelden hoort een zekere lengte. Zelf zei hij hierover: “My whole generation was hung up on the 20- to 25-minute piece. It was our clock. We all got to know it, and how to handle it. As soon as you leave the 20- to 25-minute piece behind, in a one-movement work, different problems arise. Up to one hour you think about form, but after an hour and a half it’s scale. Form is easy: just the division of things into parts. But scale is another matter.” Daar komt bij dat vanaf 1978 Feldman letterlijk in de ban raakt van de patronen die tapijtknoopsters gebruiken voor hun kunstwerken. Feldman tracht die te vangen in muziek.
Twee recent door Hat Hut heruitgebrachte opnames van respectievelijk ‘Patterns in a Chromatic Field’ uit 1981 en For John Cage’ uit 1982 laten horen waar dat toe leidt. Met 106, respectievelijk ruim 69 minuten zijn dit voor Feldman’s doen nog bescheiden stukken. ‘For Philip Guston’ dat een paar jaar later het licht ziet, duurt ruim 4,5 uur en het tweede strijkkwartet maar liefst 6 uur! Maar de bovengenoemde overeenkomsten zijn er. ‘Patterns in a Chromatic Field’ is geschreven voor cello en piano, ‘For John Cage’ voor viool en piano en in beide stukken plakt Feldman een lange collectie patronen aan elkaar. Zo’n klein patroon is een wereld in zichzelf, vaak opvallend kort maar zeer rijk van klank, waarin en dat is een ander kenmerk van Feldman’s muziek die in die late jaren zijn climax vindt, de tonen volop de ruimte krijgen om weg te vlieden, op te lossen in de stilte. Het begrip ‘haast’ komt in Feldman’s woordenboek niet voor. Die kleine patronen voegt hij aan elkaar, als de patronen in een tapijt. Bijzonder daarbij is dat de stukken geen begin en einde kennen. Je valt helemaal aan het begin, en vooral bij ‘Patterns in a Chromatic Field’ is dat goed hoorbaar, in een patroon, alsof het stuk reeds is begonnen. En aan het eind gaat het op exact dezelfde wijze. Je bent toe aan een nieuw patroon als er ineens niets meer komt. Er zit dus ook totaal geen verhaal in Feldman’s muziek, geen progressie, het komt nergens vandaan en het gaat nergens heen. Het is er gewoon. Net als die abstracte schilderijen en die geknoopte tapijten.
Ook op ‘Three Voices’ dat stamt uit 1982 en dat hier in een nieuwe uitgave toegevoegd is aan de Hat Hut catalogus, vinden we die patronen terug. Maar dan wel in een wat andere vorm. Feldman werkt in dit stuk met de menselijke stem en wel die van een sopraan, één sopraan wel te verstaan. Want het stuk mag dan ‘Three Voices’ heten, we horen eigenlijk maar één stem, hier die van Juliet Fraser, één keer live en twee keer middels eerdere opnames. Bijzonder want het is de enige keer dat Feldman deze techniek in zijn werk toepast en zelfs de enige keer dat hij met elektronica werkt. Het klinkt er niet minder indrukwekkend door, integendeel, het over elkaar heen leggen van de stemmen levert een gelaagd, sterk hallucinerend stuk op. Wellicht ook omdat het stuk dat rond een uur duurt, afhankelijk van hoe snel het wordt uitgevoerd – Feldman geeft geen aanwijzingen voor het tempo, vrijwel alleen uit klanken bestaat, op een paar regels tekst na uit een gedicht van Frank O’Hara.
Over de uitvoeringen van deze drie stukken hebben we niets te klagen. Dat verbaast niet, want Hat Hut heeft wat dat betreft zijn sporen inmiddels ruimschoots verdient. Fraser klinkt fabelachtig mooi en ook cellist Rohan de Saram en pianiste Marianne Schroeder doen op opnames uit 1993 van ‘Patterns in a Chromatic Field’ Feldman alle eer aan. Hetzelfde geldt voor violiste Josje ter Haar en pianist John Snijders, beiden lid van het Ives Ensemble, die ‘For John Cage’ in 1997 opnamen. Goed ook dat Hat Hut deze opnames weer opnieuw ter beschikking stelt. Feldman blijft immers boeien.