Theater Carré, Amsterdam (Holland Festival) – 19 juni 2016
Louis Andriessen’s nieuwe opera ‘Theatre of the World’, gebaseerd op het leven van Athanasius Kircher, doet zijn naam alle eer aan. Het is theater, muzikaal theater. Boordevol prachtige, creatieve vondsten in zowel beeld als geluid. Boordevol, ja bijna overvol. En het is louter te danken aan Andriessen’s onbetwiste kwaliteiten als componist dat dit stuk in al zijn pretenties niet ten onder gaat en verwordt tot die toren van Babel die midden op het podium staat. Symbool voor hoogmoed en onvoltooidheid.
Het eigenlijke verhaal is vrij simpel. De jezuïet en wetenschapper Athanasius Kircher, die leefde van 1602 tot 1680, staat centraal. Als kind van zijn tijd was hij grenzeloos nieuwsgierig en combineerde hij serieuze wetenschap en het doen van uitvindingen, met magie en klinkklare onzin. Hij raakte, in tegenstelling tot tijdgenoten als Descartes, Newton en Leibnitz in de vergetelheid. Kircher zelf hoopte op een ander lot, zo maakt de opera ons duidelijk. In het verhaal van Kircher zit een grotesk en tegelijk triest element dat Andriessen ongetwijfeld in de persoon heeft aangesproken. Samen met librettist Helmut Krausser laat hij het verhaal beginnen op het moment dat Kircher, gezongen door Leigh Melrose, zich heeft teruggetrokken in de catacomben van Rome om daar dood te gaan. De beul komt op met in zijn handen een zojuist afgehakt hoofd dat aan een ketter toebehoorde. Kircher kan wel eens de volgende zijn, zo houdt hij hem voor. Dan dient zich een leerling, een jongen aan (sopraan Lindsay Kesselman), wat later de duivel blijkt te zijn. Kircher is allesbehalve geïnteresseerd maar de jongen laat zich niet afschepen. Dan doemt Janssonius op, zijn Nederlandse uitgever.
Een charlatan en een narcist in een zwart pak en met groene sokken, gespeeld door Steven van Watermeulen die louter in Kircher geïnteresseerd is omdat zijn geschriften geld in het laatje brengen. Het is het derde personage, na de beul en de leerling c.q. duivel, die inbreuk maakt op Kircher’s leven zonder dat hij erom heeft gevraagd. Hij laat het maar gebeuren. En dat geldt eveneens voor de andere personages die verderop in zijn leven komen. De drie heksen, die qua verschijning het midden houden tussen Wotans dochters en prostituees op de tippelzone, paus Innocentius XI en reisleider Raffaele Fabretti. Hij duldt ze op de reis waartoe hij zich door de jongen laat verleiden. Of maakt hij helemaal geen reis en bestaan al die personages niet en ligt Kircher gewoon te ijlen in die catacomben? Wat hij meemaakt is dusdanig ongeloofwaardig dat die theorie nog zo gek niet lijkt.
Maar feit blijft dat Kircher een triest figuur is. Zijn leven lang actief geweest als onderzoeker en zelfverklaard wetenschapper, uitrekenend dat de aarde de toren van Babel in voltooide versie nooit zou kunnen dragen, afdalend in de Vesuvius als ware het de hel en berekenend hoe al die dieren nu toch in die ark van Noach pasten. En nu is zijn leven ten einde en is hij alleen. Erop hopend op dat zijn hart in de kerk van Mentorella wordt begraven – wat nooit is gebeurd want men vond het testament pas twee jaar na zijn dood – en op eeuwige roem, terwijl de vergetelheid direct na zijn dood zijn intrede doet. Pierre Audi kiest ervoor in zijn regie om die leegheid te benadrukken. Neem de scene waarin het jonge verliefde paar opkomt. Simpel ‘hij’ en ‘zij’ geheten. De wijze waarop Kircher geilt op het meisje en haar probeert onder de ogen van haar vriend te verleiden is bepaalt gênant. En als de heksen de jongen ombrengen is Kirchner duidelijk blij. Hij is er als de kippen bij om het meisje te troosten. Zijn geluk duurt niet lang, want de duivel besluit de heksen te doden en de jongen het leven terug te geven. Het bevalt Kirchner maar niets. Hij mag dan nog zo wijs en geleerd zijn, dicht bij God staan en contact hebben met de paus, wat is dat waard als de simpele zaken in het leven niet binnen handbereik zijn? En als Kircher in het stuk dan eindelijk zijn platonische liefde ontmoet, de Mexicaanse non Juana Inés de la Cruz, met wie hij in het echt correspondeerde, kan hij ook van haar niet afblijven en stoot hij haar af door zijn onbeholpenheid.
Een scene overigens waarin Andriessen het Zuid-Amerikaans muzikale idioom inzet. Op bijna erotische klanken wiegt Kircher met haar over het podium. Diezelfde non, in een briljante rol van Cristina Zavalloni, heeft dan reeds een paar prachtige aria’s gezongen in een wonderlijke setting. Achterin, voorbijschuivend in een schilderijlijst. Andriessen leeft zich uit in deze opera in een wonderlijke mix van muzikale stijlen, via zijn aan minimal music verwante klanken, via door pop en rock geïnspireerde melodieën naar Chinese en Zuid-Amerikaanse muziek. Alles ten dienste van de sfeer die hij neer wil zetten. De eerste keer dat de drie heksen opkomen klinkt dan ook verleidelijke popmuziek, bij de aria van de non die hierop volgt en die handelt over de stilte in het dodenrijk klinkt slepende jazz en als de heksen opkomen bij het jonge stel is het de muziek van de revue uit de jaren ’20.
Het onmogelijke vangen in theater. Het is Andriessen weer gelukt. Met behulp van Krausser als librettist, Audi als regisseur en natuurlijk met behulp van alle zangers en zangeressen en het Asko|Schönberg onder leiding van Reinbert de Leeuw. Hulde ook aan de Quay Brothers die hier tekenen voor de visuals op het grote scherm achter het podium en waarvoor ze onder andere de tekeningen van Kirchner’s uitvindingen gebruiken, zo een dromerig decor creërend dat uitstekend past bij de bedoelingen van Andriessen.
Bekijk hier een film over de totstandkoming van de opera: