Dat Ensemble Intercontemporain op de meest recente CD de muziek van Béla Bartók combineert met die van György Ligeti wekt geen verwondering. Voor veel Hongaarse componisten van Ligeti’s generatie was de in 1945 in Amerikaanse ballingschap overleden Bartók immers een lichtend voorbeeld en de muziek van Ligeti, zeker in het begin van zijn carrière, is dan ook sterk door die van Bartók beïnvloedt.
Bijzonder is wel dat we op deze dubbel CD, van Bartók twee werken voor kleine bezetting vinden, terwijl in de werken van Ligeti het complete ensemble aantreedt. Van Bartók vinden we hier allereerst de ‘Sonate voor twee piano’s en percussie’ uit 1937, die Bartók schreef na het succes van zijn ‘Muziek voor strijkers, percussie en celeste’ van eerder dat jaar. Met de ‘Sonate voor twee piano’s en percussie’ doet voor het eerst in de geschiedenis de percussie zijn intrede in de kamermuziek om daar nooit meer uit te verdwijnen. In het eerste deel van het stuk bouwt Bartók langzaam aan een spannend en enerverend patroon, waarna de twee piano’s en de twee slagwerkers elkaar uiteindelijk in hoog tempo afwisselen. De donkere, dreunende klanken van het slagwerk en de heldere pianoklanken contrasteren daarbij perfect met elkaar. We horen in dit deel ook duidelijk de invloed van de Hongaarse volksmuziek, een belangrijk kenmerk in de muziek van Bartók. Het rustige middendeel bevat een speels melodisch patroon dat zich langzaam ontvouwt. In het derde en laatste deel van deze sonate is een belangrijke rol weggelegd voor de melodische klanken van de xylofoon. In dit snelle deel werkt Bartók naar een climax in de vorm van een perfecte cadans gevolgd door fluisterzacht klinkende cimbalen (te bespelen met de vingernagels, aldus de aanwijzing van Bartók).
De vier musici van het Ensemble Intercontemporain zorgen voor een krachtige, puntige uitvoering van dit stuk op het scherpst van de snede. Dat geldt eveneens voor het korte ‘Contrasts’ dat Bartók eind jaren ’30 schreef in opdracht van de Amerikaanse klarinettist Benny Goodman.
Ligeti, het werken in het communistische Hongarije beu, vlucht in 1956 op uitnodiging van Karlheinz Stockhausen naar Keulen om uiteindelijk in Wenen te belanden. Hier ontdoet hij zich radicaal van zijn vroege stijl die sterk op de chromatisch tonale muziek van Bartók leunt. Het celloconcert dat uit 1963/64 stamt en in 1966 voltooid werd, geeft een goed beeld van deze ‘nieuwe Ligeti’. De titel ‘Celloconcert’ is daarbij overigens niet geheel op zijn plaats omdat de cello in dit stuk niet de rol heeft die het solo instrument in een concert normaal gesproken krijgt toebedeeld. De cello gaat daarvoor te veel op in het totale ensemble geluid. Het vormt een extra uitdaging voor cellist Pierre Strauch. in dit concert ontvouwt Ligeti een serene klankwereld, waar niet ritme en melodie bepalend zijn, maar een soort van klanknevels in een zeer laag tempo. In het tweede deel bespeuren we daarnaast een vorm van onrust en een zekere duistere spanning.
Het pianoconcert en het vioolconcert stammen beiden uit de late periode van Ligeti’s leven. Het pianoconcert dateert van 1988, het vioolconcert van 1992. In het pianoconcert klinkt de piano veel meer in de klassieke rol van solo instrument. Verder is Ligeti’s stijl hier vergaand ontwikkeld. Er is nu veel meer sprake van ritme in de vorm van pulserende klanken. Het concert opent er direct mee. Tevens horen we op regelmatige basis een soort van melodische interrupties, die sterk contrasteren met de rustige, bijna transcendente passages. Het maakt het pianoconcert tot een enerverend en boeiend stuk. En ondanks dat Ligeti herkenbaar blijft is de invloed van Bartók hier ook weer duidelijk hoorbaar. De cirkel is wat dat betreft weer rond.
De manier waarop Ligeti in zijn vioolconcert omgaat met klank is complex en hij maakt het nog de musici, nog de luisteraar gemakkelijk. Klinkt het stuk op bepaalde momenten klassiek melodieus, zelfs sereen en hypnotiserend – zoals bijvoorbeeld in de vioolpartij in het eerste deel, op andere momenten zoekt Ligeti de instabiliteit op en klinken zijn noten dwars en tegendraads. Aan alles is te merken dat Ligeti in dit werk, aan het eind van zijn leven, volledig zijn eigen weg gaat.
In deze drie concerten horen we het voltallige Ensemble Intercontemporain onder leiding van chef-dirigent Matthias Pintscher. De solisten zijn respectievelijk Pierre Strauch, Hidéki Nagano en Jeanne-Marie Conquer. In alle gevallen is er sprake van uitvoeringen die volledig recht doen aan de intense muziek van Ligeti, zo bepalend voor de ontwikkeling van de hedendaagse gecomponeerde muziek.
Beluister hier een deel uit het vioolconcert met Jeanne-Marie Conquer: