Concertgebouw, Amsterdam – 25 oktober 2024
Stond ik gisteren hier nog stil bij de verjaardag van Charles Ives, 20 oktober, vandaag sta ik stil bij die van Arnold Schönberg, 24 september, die herdacht wordt door het Koninklijk Concertgebouworkest, onder leiding van Ryan Wigglesworth. Het geboortejaar was hetzelfde: 1874, honderdvijftig jaar geleden dus. Beiden speelden een grote rol in de ontwikkeling van de hedendaagse gecomponeerde muziek, maar daarmee heb je de overeenkomsten dan ook wel zo’n beetje gehad. En waar Ives zo ongeveer zijn hele leven in de marges heeft moeten opereren, stond Schönberg vol in de schijnwerpers. Wat overigens geenszins wil zeggen dat iedereen dol was op de nieuwe weg die hij formeel in 1908 in sloeg, die van de atonaliteit.
Drie stukken speelt het orkest, waarmee we langzaam terug gaan in de tijd. We beginnen dus met ‘Begleitungsmusik zu einer Lichtspielszene, opus 34’ uit 1929-30, vervolgen met ‘Erwartung, opus 17’ uit 1909 en horen na de pauze ‘Pellleas und Melisande, opus 5’ uit 1902-03. Programmatisch valt dit wel te billijken: eerst een kort werk, dan een stuk met solist en na de pauze een groot orkestwerk, maar om de ontwikkeling van Schönberg te volgen, en die atonaliteit aan te horen komen, is het niet altijd even handig. En dus begin ik hier gewoon met ‘Pelleas und Melisande’ van de dan nog heerlijk in de traditie werkende Schönberg. Hij kende Alexander von Zemlinsky, Gustav Mahler en Richard Strauss – die laatste was zo onder de indruk van dit stuk dat hij hem een baan aan het Sternconservatorium in Berlijn bezorgde – en dat hoor je in dit stuk overduidelijk terug, zonder dat Schönberg vervalt in kopieergedrag. Boeiend aan dit symfonisch gedicht, een vorm die ook door Strauss werd gebruikt, is de wijze waarop Schönberg hier de emoties van de drie hoofdpersonen, Golaud, Mélisande en Pelléas en hun turbulente onderlinge verhoudingen in klank weet te vatten. Hij gebruikt er een enorm orkest voor en de voor de laat romantiek zo typische klankwereld, waarin overdaad net niet schaadt.
Dat was een ontwikkeling die gaandeweg tot stand kwam, beluister de muziek van Gustav Mahler, Anton Bruckner en Richard Wagner, om er maar drie te noemen en u weet wat ik bedoel: de zuivere tonaliteit die eeuwenlang het richtsnoer voor componisten was, werd steeds verder opgerekt met een steeds grotere muzikale complexiteit tot gevolg. Steeds vaker werd er door componisten geëxperimenteerd, steeds meer grenzen werden overschreden tot Schönberg ook die laatste grens overging, het afschaffen van de tonaliteit. Het eerste stuk waarin hij dat deed was het roemruchte tweede strijkkwartet, ‘Erwartung’ componeerde hij daar vlak achter. Later zou dat loslaten van die tonaliteit en dus van het werken met een vaste structuur, leiden tot pure abstractie. Bij ‘Erwartung’ is daar nog geen sprake van, maar wat we hier wel merken is dat de muziek aan alle kanten schuurt en wringt, daar Schönberg hier klankcombinaties maakt die binnen de tonaliteit onmogelijk zijn. Nu zijn wij inmiddels wel wat gewend en vanuit ons huidige perspectief klinkt ‘Erwartung’ dan ook eigenlijk best wel braaf. Wat wel boeiend om te horen is, is hoe goed die methodiek hier werkt. De jonge vrouw, dwalend door een woud, wanhopig, vertwijfeld, angstig en onzeker, is op zoek naar haar geliefde. Als ze hem vindt blijkt hij dood. Een wat vreemd verhaal. Is het werkelijkheid? Is het een droom? Is het een psychose? Het staat in ieder geval niet los van het werk van Sigmund Freud en zijn aandacht voor het onderbewuste, waar intellectueel Wenen in die jaren volledig van in de ban was. Die nieuwe muzikale taal, vol dissonanten en vreemde klankwendingen is in ieder geval perfect geschikt om de verwarde gemoedstoestand van deze dame, prachtig verklankt door de sopraan Sara Jakubiak, vorm te geven.
In ‘Begleitungsmusik zu einer Lichtspielszene, opus 34’ gaat Schönberg nog een stap verder. In 1923 had hij, op zoek naar toch weer wat structuur, de twaalftoonstechniek, of dodecafonie ontwikkeld. Een componist die dit systeem gebruikt, werkt dus met toonreeksen van twaalf waarin iedere noot slechts één keer voor komt. Het maakt het mogelijk een soort van absolute muziek te componeren, zonder enige vorm van referentie, progressie, verhaal of wat dan ook. Dit laatste stuk draait dan ook eigenlijk louter om klank, iets dat in de huidige hedendaags gecomponeerde muziek, maar ook in de experimentele elektronica en de jazz eerder regel is dan uitzondering. Een ontwikkeling waarin Schönberg een bijzonder grote rol in heeft gespeeld. Tot slot een puntje van kritiek. Die lichtsculptuur boven het podium, steeds van kleur veranderend, een vondst van Pierre Audi, voegt zeker wat toe aan de muzikale ervaring, maar de zin van het optreden van de Japanse Ryoko Aoki ontgaat mij volkomen. Ze schrijdt aan de voorzijde over het podium, wuift wat met haar waaier, begeeft zich dan weer tussen de musici en leidt meer af dan dat ze wat toevoegt.