IJslandse Kroonjuwelen (Concert Recensie)

Concertgebouw, Amsterdam (NTR ZaterdagMatinee) – 5 oktober 2024

Valgeir Sigurðsson, foto: Magnus Andersen

Onder de titel IJslandse Kroonjuwelen besteedde het NTR ZaterdagMatinee vandaag aandacht aan de Bedroom Community, een IJslands platform en platenlabel, in 2006 opgericht door componist, musicus en producer Valgeir Sigurðsson. We horen hier, uitgevoerd door het Radio Filharmonisch Orkest, onder leiding van Dima Slobodeniouk, twee stukken van hem, naast werk van de eveneens bij dit collectief aangesloten componisten Edmund Finnis en Daniel Bjarnason. Tevens brengt dit concert de Nederlandse première van ‘Gemini’, een stuk voor orkest van de Finse componist Esa-Pekka Salonen.

Beginnen doen we met ‘The Air, Turning’ van de Brit Finnis. Een ingenieus opgebouwde klanknevel, rechtdoend aan de titel, of zoals hij zich afvroeg: “Hoe ervaren wij het medium lucht?” Zijn antwoord is: “Het wordt gekleurd door licht, we kijken er doorheen, ademen het in en uit en voelen het om eens heen bewegen.” Als we ons er bewust van zijn, want meestal is dat natuurlijk niet het geval. Die klanknevel is net als lucht, doorschijnend en met vrij weinig variatie. Wel zwelt het aan tot een een stevige storm, ook dat is lucht. Zo weinig contrastrijk als het er in dit stuk van Finnis aan toe gaat, zo overweldigend en dynamisch klinkt ‘Inferno’ van Bjarnason, een concert voor solo percussie en orkest. Hoe kan het ook anders met zo’n titel. We belanden hier letterlijk van de hemel in de hel, met een allesbepalende rol voor de percussionist, hier DOMNIQ, het alias van Dominque Vleeshouwers. Klinkt het eerste deel, de hemel, nog redelijk melodieus, in het tweede deel gooit Bjarnason alle remmen los. De twee delen zijn van elkaar gescheiden door een bijzonder frase voor de pauken, gespeeld door de percussionist en twee paukenisten uit het orkest. Aanvankelijk fluisterzacht, met enkele dynamische uithalen, ontwikkelt het zich tot felle ritmiek, de hel inluidend. Opvallend in dit stuk is ook de inzet van de txalaparta. Dit percussie instrument uit Baskenland bestaat uit houten plankjes die met verticaal gehouden stokken worden bespeeld en een vrij hoge klank produceren. DOMNIQ, die het instrument zelf namaakte, gaat er als een razende op te keer, de hel tot een onvergetelijke plek makend.

Het contrast met Finnis is groot, maar zeker ook met de twee stukken van Sigurðsson die na de pauze klinken: ‘No Nights Dark Enough’ en ‘For Love of Her (do but kill me)’. Niet dat dit nu vrolijke of opwekkende stukken zijn, in tegendeel. Voor het eerste stuk, waarin het orkest is teruggebracht tot ensemble grootte, liet de componist zich inspireren door het melancholieke ‘Flow My Tears (Lacrimae)’ van de Engelse Renaissance componist John Dowland. Sigurðsson creëert hier een bijzonder harmonische, dromerige klankwereld, met een belangrijke rol voor de door hem zelf gerealiseerde live elektronica. Mooi hoe deze volledig ondersteunend is aan de klank van het ensemble. Het tweede stuk baseerde Sigurðsson op een madrigaal van Gesualdo, één die hij schreef nadat hij er achter kwam dat zijn vrouw was vreemd gegaan. Het stuk begint met een ritmisch motief, pizzicato gespeeld door de strijkers, waarna we een overtuigende frase horen die sterk beïnvloed lijkt door dansen uit die tijd. Verderop horen we Jodie Landau met de in het Engels vertaalde tekst van dit madrigaal. En prachtig hoe hier ensemble, elektronica en zang samen vallen tot één spannend geheel.

Castor en Pollux

Salonens ‘Gemini’, dat hij schreef in opdracht van de Los Angeles Philharmonic en dirigent Gustavo Dudamel, bestaat uit twee delen ‘Pollux’ en ‘Castor’. Beiden waren zonen van de oppergod Zeus. Er doen verschillende mythes de ronde over die twee, maar Salonen koos die mythe waarin ‘Pollux’ onsterfelijk is en ‘Castor’ sterfelijk. ‘Gemini’ moest daarom uit twee delen bestaan, maar wel aan elkaar gekoppeld. Vanaf het eerste begin zit de spanning erin, met name door het ritmische spel op de pauken en een grote Japanse trommel, iets dat op meerdere momenten te horen is. En gaat het er in ‘Pollux’ nog redelijk harmonisch aan toe, sfeervol, maar wel indringend, in ‘Castor’ voert Salonen het orkest naar grote hoogtes, in wervelwinden aan klanken en uitzinnige momenten. Prachtig hoe hij hier balanceert tussen harmonie en abstractie, met soms een grote rol voor de ritmiek.

Zoals altijd is het concert hier te beluisteren.