Phil Haynes behoort, ondanks het feit dat hij bij ons niet echt bekend is, tot de belangrijkste drummers binnen de hedendaagse jazz en dan meer specifiek die van de “downtown scene” of New York. Denk daarbij aan musici en goede vrienden als Dave Douglas, Mark Feldman, Tim Berne, Don Byron, Ellery Eskelin, Herb Robertson, Mark Helias, Gebhard Uhlmann, Mark Dresser en heel veel meer. Meer dan boeiende muziek voor de liefhebbers, maar helaas, zijn die er niet zo heel veel. Bezoek North Sea Jazz en u weet wat ik bedoel: als deze musici al geprogrammeerd worden, dan in de kleine zalen, spelend voor een handvol bezoekers. Het is die liefde voor de muziek, maar ook aandacht voor het gesappel dat een belangrijke rol speelt in het bij zijn eigen Corner Stone Jazz verschenen ‘Chasing the Masters – First Takes of a Modern Drumming Artist’, Haynes’ verslag van zijn leven en carrière, maar bovenal van zijn ideeën over hedendaagse jazz.
Phil Haynes ziet het licht op 15 juni 1961, in Hillsboro, Oregon en ontwikkelt al heel vroeg een voorliefde voor alles waar je op kunt slaan. Hij krijgt een drumstel en leert aanvankelijk het meest door het meespelen met platen. Daarmee kunnen we direct de titel van het boek verklaren, want als geen ander huldigt Haynes de stelling dat hij staat op de schouders van reuzen, zonder overigens in simpel knip en plakwerk te vervallen. Haynes vertrekt uiteindelijk naar Coe College in Cedar Rapids, Iowa om te gaan studeren, onder ander jazz bij trompettist Paul Smoker, een man die van onschatbare waarde blijkt te zijn voor zijn verdere ontwikkeling als musicus, maar zich ook ontwikkelt tot een mentor en vriend voor het leven. We horen Haynes dan ook voor het eerst op plaat op ‘SRH – First Smoke’, als lid van het Paul Smoker Trio, met verder Ron Rohovit op bas.
In 1983 vertrekt Haynes naar New York, met als doel zo veel mogelijk te spelen als sideman en zich verder te ontwikkelen. Dat blijkt lastiger dan gedacht, al was het maar omdat de vorm van jazz die Haynes praktiseert niet alleen hier ten lande moeilijk wordt gevonden, ook aan de andere kant van de grote plas blijkt het een hele uitdaging om meters te maken. Haynes laat zich echter niet uit het veld slaan en huurt met gitarist en vriend Jim Yarna een plek in Brooklyn: “The Corner Store”. Een plek om te wonen, maar vooral om te spelen met gelijkgestemde musici. En Haynes blijkt daarin een man van hechte langdurige relaties, niet alleen met Smoker en Yanda, maar ook met bassist Drew Gress en saxofonist Dave Liebman, beiden sinds begin jaren ’80, violist Mark Feldman, trompettist Clarence “Herb” Robertson, saxofonisten Gebhard Ullmann, Ellery Eskelin en Andy Laster, allen sinds begin jaren ’90.
Hij vertelt erover in dit wonderlijke boek, bestaand uit anekdotes, hoesteksten, de nodige citaten van collega musici en persoonlijke ontboezemingen, inclusief die over zijn bipolaire stoornis die hem heel wat zweet en tranen heeft gekost. Een boek om te lezen, maar vooral om in te bladeren, doorspekt met QR codes, verwijzend naar een Bandcamp link, de nodige nummers bevattend van zijn inmiddels rijke oeuvre. Tijdens het lezen stopte ik een papiertje op bladzijde 92, waar Haynes voor mij op mooie wijze samenvat waar in het in zijn lange carrière voor hem om draaide. Als eerste zegt hij: “I’ve always looked for ways to distinguish my creations from others”, onderwijl trouw blijvend aan de masters – het was Smoker die tijdens zijn studietijd hem erop wees dat zijn spel te veel leek op dat van Buddy Rich, een drummer die hem zonder meer vormde. Verder vond hij het belangrijk om allereerst een goed musicus te worden en dan pas een goede drummer, waarbij ik aanvul dat hij weliswaar voor de jazz koos als uitingsvorm, “foster an African-American approach where originality of style and expression communes collectively with others in each and every ensemble”, maar ook een liefde voor de gecomponeerde muziek ontwikkelde. Verder wilde hij zich ontwikkelen tot componist en arrangeur van “significant original music in personal manners, conceived for particular artistst – waar die trouw aan collega musici weer uit blijkt – en streefde hij naar eigen “ensembles of fresh and unique instrumentations”. Twee zaken waar ik in een volgende recensie nog uitgebreid op terugkom.
Beluister via Bandcamp de nummers aangehaald in het boek: