De Munt, Brussel – 5 mei 2024
In 1898 schreef Henry James de novelle ‘The Turn of the Screw’. Een halve eeuw later vroeg de componist Benjamin Britten aan de schrijfster Myfawny Piper of zij het boek wilde bewerken tot een libretto voor een kameropera, die in 1954 in première ging, Brittens negende opera. Een vreemd verhaal, dat zowel in de versie van James als die van Britten meer vragen oproept dan antwoorden geeft. De regie van Andrea Breth, nu te zien bij De Munt in Brussel, doet daar niets aan af. Hoe mooi ook en dat is het zeker, de mist blijft bestaan. Sterker nog, die onduidelijkheid is op een bepaalde wijze de kracht van deze opera. Juist doordat zoveel onduidelijk is, word je als luisteraar en kijker uitgedaagd om tot een eigen interpretatie te komen, iets waar Breth met deze sprookjesachtige regie en Raimund Orfeo Voigt met zijn prachtige decors ons graag nog een extra handje mee helpen.
Het verhaal is in wezen heel simpel en draait om een naamloze gouvernante die de zorg op zich neemt voor twee weeskinderen, het meisje Flora en het jongetje Miles. Er is een voogd in beeld, maar die wil op geen enkele wijze betrokken worden bij de opvoeding. De gouvernante gaat aan de slag, maar blijkt al snel last te hebben van twee voormalige personeelsleden, haar voorgangster, Miss Jessel en een huisknecht, Peter Quint. Beiden zijn echter reeds overleden! Dus en dat is de eerste en meest pregnante onduidelijkheid: ziet deze dame nu geesten, of verbeeld ze het zich allemaal en leidt ze aan een soort wanen? Algemeen wordt door meerdere critici die zich de afgelopen eeuw over de novelle / opera hebben gebogen het laatste verondersteld, te meer daar zij als enige die geesten lijkt te zien. Een oudere huishoudster, de enige met wie de gouvernante verder nog contact heeft, blijkt er geen last van te hebben.
Die ‘geesten’ hebben een slechte invloed op de kinderen, ten minste zo krijgen wij het mee. Maar waar die slechte invloed uit bestaat, wordt niet duidelijk. De jongen wordt van school gestuurd, maar waarom? Geen idee. Wat we ons tijdens deze opera beginnen af te vragen is dus: wat is nu eigenlijk het probleem? Of nog scherper gesteld: is er eigenlijk wel een probleem? Of heeft deze gouvernante zelf een probleem? Kan zij wel omgaan met kinderen die niet altijd aardig zijn, niet altijd leuk en die aan het begin van hun puberteit staan? Het heeft er alle schijn van en Breth maakt dat mooi duidelijk in haar regie, dat ze het liefst de tijd stil zou zetten, een stolp over het huis waar alles zich afspeelt, zou zetten.
In plaats van dat ze de kinderen stimuleert en de ruimte geeft, mooi verklankt door Britten in de vorm van kinderliedjes, remt ze hen af en legt ze haar eigen bekrompen levenshouding op die van hen. En het is niet los te zien van de tijd waarin James leefde en schreef, een tijd van preutsheid en een verdrongen kijk op seksualiteit, iets waar deze gouvernante overduidelijk mee worstelt. Wat dat betreft, is deze opera weer zeer actueel. Want wellicht meer dan ooit zien we kinderen als onschuldige, a-seksuele wezens die tegen de boze buitenwereld beschermd moeten worden. Denk maar aan de ophef over de week van de lentekriebels en over drag queens die op scholen verhalen willen voorlezen.
Die gekunstelde tegenstelling tussen kinderen en volwassenen wist Britten in muziek uitstekend te vangen, want tegen die vrolijke momenten, doordrongen van kinderliedjes, staan vrij heftige uitbarstingen en soms pijnlijke dissonanten, allemaal prachtig vertolkt door het Kamerorkest van de Munt, onder leiding van Antonio Méndez. En wat een wonderlijke klankkleuren zet Britten in, met een overvloed aan blazers, een celeste, een harp en opvallend nadrukkelijk slagwerk. En ook over de bezetting van de stemmen niets dan lof. Sally Matthews is een perfecte, heerlijk labiele gouvernante, Carole Wilson schittert als de huishoudster en Julian Hubbard is een lekker gemene Peter Quint.