De komende dagen hier aandacht voor het strijkkwartet, al dan niet in combinatie met andere instrumenten. Vandaag de klassiekers. Het Alma Quartet nam eerder voor Challenge Records het tweede en derde strijkkwartet van Erich Wolfgang Korngold op en voegde daar onlangs het eerste, opus 16 aan toe, samen met het pianokwintet, opus 15, waarin we naast het kwartet de pianist Severin von Eckardstein horen. Verder hier aandacht voor het Emerson String Quartet en hun bij Alpha verschenen Cd ‘Infinite Voyage’. Met daarop ‘Melancholie, opus 13 van Paul Hindemith, waarin we ook de sopraan Barbara Hannigan horen, het derde strijkkwartet van Alban Berg, ‘Chanson perpétuelle, opus 37’ van Ernest Chausson, met naast het kwartet pianist Bertrand Chamayou en Hannigan en tot slot het tweede strijkkwartet van Arnold Schönberg, met eveneens Hannigan in de rol van sopraan.
Korngolds eerste strijkkwartet stamt uit 1923, Korngold is dan zesentwintig. Dat lijkt jong, maar in het geval van Korngold is dat relatief. Hij was een wonderkind, in 1912 speelde het Concertgebouworkest reeds muziek van hem, van een vijftienjarige! Beide stukken wortelen nog duidelijk in de late romantiek, maar Korngold weet zonder meer wat hij doet. Prachtig klinkt, zeker ook met dank aan dit kwartet, het ‘Allegro molto’ van het eerste strijkkwartet. Melodieus en fijnzinnig, maar met spannende, soms zelfs enigszins dreigende frases. Bijzonder mooi is ook dat rustige, maar bijzonder meeslepende tweede deel: ‘Adagio quasi Fantasia’. Het derde deel, ‘Intermezzo’ moeten de strijkers ‘ziemlich lebhaft, mit Grazie’ spelen, iets wat hier zeker gebeurt. Het klinkt als een dans, zo gracieus. Een sfeer die overigens ook heerst in het laatste deel, de finale. Het pianokwintet stamt van een jaar eerder en bestaat uit drie delen. Het eerste is vrij rustig, maar tegelijkertijd ook krachtig zoals ‘mit schwungvoll blühenden Ausdruck’ aangeeft. Bijzonder ingetogen klinkt het ‘Adagio’, inderdaad met grote rust gespeeld. Het derde deel, de finale, begint direct met krachtige piano aanslagen en dito strijkbewegingen.
In het kader van het thema strijkkwartetten moeten we natuurlijk bij ‘Infinte Voyage’ eerst luisteren naar Schönbergs tweede kwartet, uit 1908 en Bergs derde, uit 1910. Dat tweede van Schönberg wordt algemeen aanvaardt als de start van de twaalftoonstechniek, waarmee Schönberg een nieuwe weg in sloeg. En wat direct al in het eerste deel opvalt, is de weerbarstigheid van de klank, heel anders dan in dat eerste kwartet van Korngold. Nog veel duidelijker wordt dan in het tweede deel, ‘Sehr rasch’. De melodie ontbreekt geenszins, maar aan alle kanten schuurt het hier. Nog baanbrekender was natuurlijk het gebruik van zang in het vierde deel, hier met veel inlevingsvermogen vertolkt door Hannigan. Berg ging, al was hij een leerling van Schönberg, toch vooral zijn eigen weg, iets wat we ook goed terughoren in dit derde kwartet. Zo is de muziek van Berg veel meer een kruising tussen die twaalftoonstechniek en de late romantiek, Berg heeft dan ook veel meer aandacht voor de emotionele aspecten in de muziek. Met name het tweede deel, van dit uit slechts twee delen bestaande kwartet, vormt hier een mooi voorbeeld van.
In ‘Chanson perpétuelle’, een weer veel romantischer stuk, zijn de hoofdrollen weggelegd voor Chamayou en Hannigan en speelt het kwartet een veel bescheidener rol. Als Hindemith ‘Melancholie’ componeert zitten we in 1917. Een viertal gedichten van Christian Morgenstern dienen als in memoriam voor zijn, aan het westers front omgekomen vriend Karl Köhler. Een intense compositie, met een bijzondere samenhang tussen strijkers en de menselijke stem.