Jheronimus Bosch Art Center, Den Bosch – 1 november 2023
Gisterenavond begon November Music, zoals ieder jaar met een nieuw requiem, het ‘Bosch Requiem’. Dit jaar mocht Aart Strootman hem componeren. ‘Laatste Woorden’ kreeg hij mee als titel, naar het gedicht van de op 22 april vorig jaar overleden Jan Rot. Rot was al ziek toen Strootman hem vroeg, wat bij de componist tot de nodige dilemma’s leidde, maar ging zonder omhalen akkoord met de vraag, met één voorwaarde zo herinnert Strootman zich: “hij wilde pas beginnen met schrijven van de tekst op het moment dat er voor hem geen enkel uitzicht meer zou zijn, als de dood hem letterlijk op de hielen zat”. En zo geschiedde. Enige tijd later, de tekst die Rot schreef kwam duidelijk binnen bij de componist, begon Strootman met componeren en instrumenten bouwen, dat gaat bij deze man vrijwel altijd samen. En dus beschikken we nu over nieuwe buisklokken, een just intonation harmonic canon, een soort van kistje met snaren gespannen over de deksel en een nieuwe twaalf-snarige elektrische barokgitaar, waarop we Strootman zelf horen. Verder horen we gewoon slagwerk, eveneens bespeeld door het Mallet Collective, de acht cellisten van het Cello Octet Amsterdam, Fred Jakobsson op basgitaar en de vocalistes Fanny Alofs en Rianne Wilbers.
Beginnen en eindigen doen we met klank, dat is uiteindelijk wat Strootman drijft. En wellicht kunnen we stellen dat dit dan ook een ode aan de klank is. Beginnen doen we met een geluid dat lijkt op dat van de zee, het water en dus het leven. De percussionisten creëren het. Alofs komt erbij met de vrij confronterende eerste regel: “Als jij dit hoort, ben ik al dood.” Wilbers volgt en dan heel zacht de cello’s, acht stuks, die zich qua klank perfect lenen voor een requiem. Dan horen we er één solo, alsof we ontwaken en ontvouwt zich langzaam stromende muziek, waarin we Strootmans liefde voor minimal music terughoren, maar wel met zijn eigen stempel erop. En dus bedwelmend, ritmisch, maar ook zeker spiritueel en met een mooie spanningsopbouw. En zwaar op de hand is het geenszins, mede dankzij de tekst van Rot, die daarin als geen ander weet te relativeren. “De doden zijn van alles af” klinkt het al snel. Het heeft ook zo zijn voordelen: “een dode heeft geen plichten, geen noden” en in tegenstelling tot wat we wel eens roepen: “draait zich niet om in het graf”. Dus zegt hij iets verderop: “wees niet boos op mij, ik kan er niets aan doen”. En prachtig die solo van de twee marimba’s hierna, een klank die zich prachtig verplaatst door deze voormalige kerk, waarna Jakobsson’s basgitaar het ritme bepaalt.
In het vijfde deel klinkt voor het eerst die nieuwe twaalf-snarige gitaar met een prachtige klank die wel wat weg heeft van een luit, nogmaals horen we hem, maar dan ritmischer in het zesde deel, met die mooie zin: “Een dode kan niet bidden, toch bid ik hier voor jou en laat niet in het midden, hoeveel ik van je hou”. Prachtig dat begin met alleen gitaar en bas en dan de cello’s erbij waarmee Strootman het deel verdiept. En verderop genieten we van het samenspel tussen die twee stemmen in de herhaling van “hoeveel ik van je hou”. En dan horen we duidelijke pop invloeden, iets dat Rot, had hij deze uitvoering nog mee mogen maken, beslist had aangesproken, in een heftige climax eindigend. “Langzaam werd je groot, langzaam ga je dood”, horen we in het zevende deel, dat in contrast uiterst ingetogen klinkt en waarin die buisklokken een grote rol spelen. Dan horen we in het achtste deel één van de cello’s pizzicato, als opmaat voor een steeds feller aanzwellende stroom aan geluid, voorzien van een sterke deining. De laatste zinnen klinken: “nog drie, vier slotakkoorden. Ik leg ‘m neer, de pen. Mijn allerlaatste woorden: ik blijf bij je, ook nu ik er niet meer ben.” We horen de buisklokken op een drone van cello’s, tot de laatste noten klinken en heel langzaam oplossen in de ruimte.
Wederom een prachtig stuk. Typisch Strootman, maar tegelijkertijd ook een stuk waarin hij nieuwe wegen inslaat. Met meer aandacht voor de zang, die helaas ondanks alle pogingen vrijwel niet te verstaan was, ongetwijfeld mede door deze locatie en met een grote diversiteit aan klankkleuren. En met veel aandacht voor spiritualiteit, zonder daarbij het aardse uit het oog te verliezen. En bijzonder dat Strootman niet koos voor de Latijnse tekst maar de moed op kon brengen om Rot om een tekst te vragen en natuurlijk: bijzonder dat Rot dit nog kon schrijven, oog in oog met de dood. En juist dat maakt deze tekst zo goed en waardevol.