Naar aanleiding van het optreden van de onvolprezen Flat Earth Society, afgelopen zaterdag, blijf ik nog even hangen bij de jazzorkesten, bigbands, of hoe u deze constructen ook wilt noemen. Vandaag twee orkesten van over de grote plas. De uit Vancouver afkomstige componist Daniel Hersog realiseerde onlangs met zijn bij Cellar Live verschenen ‘Open Spaces (Folk Songs Reimagined)’ zijn tweede album, na ‘Night Devoid of Stars’ uit 2020, dat ik reeds eerder besprak en trompettist Mark Buselli bracht eerder dit jaar met componist Brent Wallarab het dubbelalbum ‘The Gennett Suite’ uit bij Patois Records. En is Hersogs album vrij breed van opzet, waarbij hij in wezen een tiental verhalen vertelt, geïnspireerd door volksmuziek, ‘The Gennett Suite’ is een conceptalbum waarbij Buselli en Wallarab teruggaan naar de wortels van de jazz, door ons mee te nemen naar Richmond, Indiana.
Wat Hersog met Peter Vermeersch, de man achter FES gemeen heeft, is de filmische aanpak van de stukken, direct al in ‘The Wreck of the Edmund Fitzgerald’, met een gloedvolle solo van Noah Preminger en mooi slagwerk van Dan Weiss, weet hij uitstekend de spanning op te bouwen. Daarbij put Hersog uit diverse vaatjes, zo haalt hij voor ‘How Many Roads’ zijn inspiratie uit Bob Dylan’s ‘Blowing in the Wind’, iets dat onder andere gestalte krijgt in de solo van gitarist Frank Carlberg. Maar ook het derde stuk op het album, het schuimende ‘Ahead by a Century’ heeft zijn wortels in de rock. In de prachtige ballade ‘Shenandoah’, een klassieker uit het folkrepertoire is het Scott Robinson die de show steelt op een gloedvolle, ietwat weemoedige solo op de basklarinet. ‘I Hear’ baseerde Hersog eveneens op een volkslied, het Frans Canadese ‘J’entends le moulin’. En ook in dit behoorlijk felle stuk krijgen weer twee solisten de mogelijkheid om te schitteren met solo’s: Ben Kono horen we met een flitsende sopraansax solo en Brad Turner brengt krachtig trompetspel, maar hier moet ook zeker de ritmesectie, naast Weiss bestaand uit bassist Kim Cass, worden genoemd. Aldus bezig bedacht Hersog dat hij zelf ook wel eens iets in dit genre zou kunnen componeren, dat werd ‘Canadian Folk Song’, een boeiend stuk met een meeslepende melodie en een bluesy onderstroom. ‘Jib Set’ laat Hersog wederom horen als verhalenverteller, hier betreft het de jachtclub waar zijn ouders elkaar ontmoetten. Een stuk met veel passie, maar ook met warmte en intensiteit. Ook in ‘Rentrer’ en ‘Sarragenia Purpurea’ blijft hij in zekere zin dicht bij huis, in het eerste stuk reflecterend op zijn leven als musicus en als echtgenoot, terwijl hij het dynamische tweede stuk voor zijn vrouw componeerde die enige jaren in Newfoundland woonde.
‘The Gennett Suite’ is vernoemd naar de Gennett Studio’s in Richmond waar in de jaren ’20 van de vorige eeuw de groten van de jazz als Louis Armstrong, Bix Beiderbecke en Jelly Roll Morton hun eerste opnames maakten. Dit album is een hommage aan de muziek en de componisten van die tijd, opgedeeld in vier delen. Het eerste deel, ‘Royal Blue’, staat stil bij de muziek van Joseph “King” Oliver en Louis Armstrong, die zijn carrière begon in de band van Oliver. In die vroege jaren van de jazz stonden vrijwel alleen blues nummers op het programma, in dit geval ‘Tin Roof Blues’, ‘Chimes Blues’ en ‘Dippermouth Blues’. De stukken werden oorspronkelijk gespeeld door vrij kleine bezettingen, deels ook met andere instrumenten dan we hier horen, maar Wallarab maakte prachtige arrangementen voor dit achttien musici tellende orkest en doet volledig recht aan deze tijdloze muziek. En het bluesgevoel is zonder meer aanwezig. Met name in dat eerste deel, met vaak prachtige solo’s, zoals die van Buselli en saxofonist Greg Ward in ‘Chimes Blues’ en van trombonist Andrew Danforth in ‘Dippermouth Blues’. De blanken hadden het in sterk gesegregeerde milieu van die dagen hun eigen musici. Beiderbecke bijvoorbeeld, die centraal staat in het tweede deel, ‘Blues Faux Bix’. Opvallend in deze muziek en dat hoor je ook in deze versies goed terug, is dat het de emotionele diepgang mist die de muziek van Oliver en Armstrong had. Hoe mooi ook en dat is het, zeker door de bijdrage van Buselli, je blijft het gevoel houden dat je iets mist. Hoe anders is dat met Jelly Roll Morton’s ‘Wolverine Blues’, direct al in Jeremy Allen’s solo op de contrabas hoor je de spanning, maar ook verderop voel je: dit is doorleefde blues. Het derde deel van de suite is gewijd aan Howard “Hoagy” Carmichael, de man die klassiekers schreef als ‘Star Dust’ en ‘Riverboat Shuffle’. Maar vergelijk ik deze muziek met die in het vierde deel, het aan Morton gewijde ‘Mr. Jelly Lord’, dan zie ik diezelfde tegenstelling die ik reeds benoemde. Prachtig die versie van de klassieker ‘King Porter Stomp’ met Luke Gillespie op piano. Zonder meer één van de hoogtepunten op dit bijzondere album.
‘Open Spaces (Folk Songs Reimagined)’ is te beluisteren en te koop via Bandcamp: