Op 14 februari vorig jaar overleed Reinbert de Leeuw. Hij zal vooral herinnerd worden als één van de belangrijkste voorvechters van de hedendaagse gecomponeerde muziek. In een lange carrière als pianist en dirigent, in die laatste hoedanigheid vaak met Asko|Schönberg, bracht hij menige componist op de Nederlandse podia. De Leeuw was ook componist, maar vond dat zijn eigen werk niet in de schaduw kon staan van al die grote componisten waar hij zoveel affiniteit mee had, van de late Franz Liszt tot iemand als György Kurtág die hij tot aan zijn dood bleef spelen. Toch zijn ook zijn eigen composities de moeite waard en het is dan ook terecht dat Challenge Records opnames van ‘Der nächtliche Wanderer’ en ‘Abschied’, opgenomen tijdens het NTR ZaterdagMatinee, onlangs uitbracht.
Veertig jaar zit er tussen ‘Abschied’ uit 1973 en ‘Der nächtliche Wanderer’ uit 2013. Begint het album met het meest recente stuk, ik begin hier met dit vroege stuk. In 1964 had hij de Gaudeamus Award gewonnen met zijn strijkkwartet ‘Quartetto per archi’ en een jaar later verscheen zijn orkestwerk ‘Interplay’. Maar het hoogtepunt kwam in 1969 met de opera ‘De Recostructie’, die De Leeuw maakte met Peter Schat, Louis Andriessen, Misha Mengelberg en Jan van Vlijmen. Maar al dat spelen van andere componisten, iets waar hij zich vanaf het begin ook mee bezig hield, deed De Leeuw steeds meer twijfelen aan de toegevoegde waarde van zijn eigen stukken. In dat licht moeten we ook de titel van dit vroege stuk zien: als een afscheid van het zelf componeren, als een beslissing om zich voortaan te wijden aan het uitvoeren van andermans muuziek. In beide stukken horen we het Radio Filharmonisch Orkest, hier in ‘Abschied’ onder leiding van Edo de Waart. Heftige noten, staccato geblazen op de hoorns en de trombones, dat is waar het mee begint, gevolgd door stevige klankgolven, vol spanning en onrust. Op zich snap ik De Leeuw wel, het doet wat met je al die geweldige muziek van andere componisten, maar aan de andere kant is dit gewoonweg een prachtig werk, waarin De Leeuw de luisteraar de volle duur van het stuk in een onstuimig tempo meesleept, met name dat ritmische laatste stuk is overweldigend. En dan te bedenken dat het wat De Leeuw betreft allemaal nog sneller en onstuimiger had gemoeten, waar De Waard afklokt op 22:32, had De Leeuw het stuk liever onder de achttien minuten gezien!
Terwijl iedereen dacht dat het met ‘Abschied’ gedaan was, iets wat zeker ook voor De Leeuw zelf gold, was daar veertig jaar later ineens ‘Der nächtliche Wanderer’, gebaseerd op het gelijknamige gedicht van Friedrich Hölderlin. Een monumentaal werk van ruim drie kwartier voor een groot orkest, een orkest achter de schermen en bandopnames van een strijkorkest, accordeon en stemmen. En hier gedirigeerd door de meester zelf. Maar wat vooral opvalt is dat De Leeuw hier, in dit meer als twee keer zo lange stuk, letterlijk de ruimte neemt om zijn verhaal te vertellen. En is in ‘Abschied’ de dynamiek vrijwel constant aanwezig, in dit ‘Der Nächtliche Wanderer’ wisselt De Leeuw bijzonder ingetogen delen af met heftige passages waarin hij zijn eigen ‘Abschied’ naar de kroon steekt. De klanken zijn aan het begin van het stuk nauwelijks hoorbaar tot ze opgaan in nevels van klank die een zwak ritmisch patroon van de altviool ondersteunen, waarmee De Leeuw verwijst naar de vioolsonagte van Galina Oestvolskaja, een componiste waar hij veel werk van gespeeld heeft. Verderop loopt de dynamiek wel op in een stevig ritmische frase, waarin vooral die harde klappen van de percussie opvallen, op bijzondere wijze de beklemming in Hölderlins gedicht verklankend. Aansluitend keert de rust weliswaar terug, maar de spanning weet hij nog even vast te houden. De echte rust vinden we weer zo rond de twintigste minuut in bijzonder delicaat vioolspel, spaarzaam begeleid door het orkest. Tot verderop wederom de dynamiek toeneemt, als een wervelwind raast de klank over het podium. Een procede dat De Leeuw eigenlijk gedurende dit hele stuk toepast en dat zeker helpt om de spanning erin te houden.